Flaptekst
Het hoofdthema van dit boek zijn De Grote Vragen die de mensheid bezig houden.
Vanaf Einstein en de Kwantumtheorie werden we ons ervan bewust dat bij de wetenschappelijk materialistische visie op onze werkelijkheid misschien toch de nodige vraagtekens moeten worden gezet. Veel zaken waarmee de wetenschap de laatste eeuw te maken kreeg zijn zo wonderbaarlijk, mysterieus en niet meer te verklaren, dat zoeken naar antwoorden in de metafysische hoek steeds meer voor de hand ligt.
We leven in een wonderbaarlijke wereld, vol met schoonheid, complexiteit en mysterie. Maar wat weten we eigenlijk over deze wereld, en over onszelf? Wat zijn die Grote Vragen die de mensheid altijd bezig houden, en hoe kunnen we ze beantwoorden? In dit boek neem ik je mee op een fascinerende reis door de kosmos, de kwantummechanica en de spiritualiteit. Hij laat je zien dat de wetenschappelijke materialistische visie op onze werkelijkheid misschien niet voldoende is om deze Grote Vragen te beantwoorden. Hij laat je zien dat er veel mysterieuze en onverklaarbare zaken in de kosmos en de kwantummechanica zijn, die ons uitdagen om verder te kijken dan de fysieke wereld. Hij laat je zien dat er misschien een metafysische dimensie is, die onze werkelijkheid beïnvloedt en verrijkt. Dit boek is een uitnodiging om je geest te openen, je horizon te verbreden en je ziel te voeden.
Voorwoord
Al sinds mijn jeugd achtervolgt mij de volgende vraag: “Bestaat de werkelijkheid uit geest óf materie?”
Er wordt wel eens gezegd dat ik een dromer ben. Nou, daar is helemaal niks mis mee. Dromen en idealen zijn vaak een rijke bron van inspiratie. Ze zetten je aan om je mooiste gedachten om te zetten in daden. Toch krijg ik zo nu en dan de vraag wat er nu eigenlijk zó mooi is aan dat eindeloze zoeken en graven naar de schat die het onderwerp van dit boek is.
Die zoektocht zit diep in mij — en eerlijk gezegd in ons allemaal. Het is iets wat de mens al sinds mensenheugenis bezighoudt. We zijn nieuwsgierig. Altijd al geweest. We vragen ons voortdurend af: wat is echt en wat niet? Hoe zit de wereld in elkaar? Hoe werkt alles, van het allerkleinste deeltje tot het hele universum? Als we dat weten, kunnen we beter plannen, organiseren en simpelweg overleven als het erop aankomt.
Ik herinner me nog goed hoe ik jaren geleden, tijdens een vakantie aan de Bretonse kust, boven op de rotsen stond. Beneden sloegen de schuimkoppen op het glimmend natte graniet. En ineens dacht ik: Is dit wat ik nu zie wel écht? Zag het er hier in de tijd van Julius Caesar ook zo uit? Of bestaat dat wat ik beleef alleen in het hier en nu — zolang ik er ben om het te zien? Is wat wij als 'echt' beschouwen gewoon de wereld zoals die is, of is het alleen maar wat wij ervaren?
Natuurlijk — als ik het oppervlakkig bekijk, ben ik een realist. Die wereld is er gewoon. Hij draait door, of ik er nou ben of niet. Maar… er zijn ook mensen die iets heel anders denken. Die zeggen dat de wereld — de werkelijkheid — helemaal niet losstaat van geest of bewustzijn. Dat die er alleen maar ís, omdat we haar waarnemen. Dus... dat Italiaanse kookboek dat hier links van mij op tafel ligt… bestaat dat alleen maar omdat ik er nu naar kijk?
Ja, ik meen het serieus. En geloof me, daar komen we in de rest van dit boek nog uitgebreid op terug. Blijf lezen. Want het verhaal dat volgt zal wenkbrauwen doen fronsen, meewarig hoofden doen schudden en sommigen hartgrondig néé doen zeggen. Het is geen wetenschappelijk verhaal. Alle kennis die ik opdeed haalde ik uit boeken en geschriften van anderen zonder dat daar van mij een waardeoordeel aan werd toegevoegd. Vaak boeken die voor iemand niet opgeleid in de materie nogal hoog gegrepen waren. Ook heb ik niet de pretentie hier een compleet nieuwe visie aan te dragen. Het blijft een zoektocht en een voor iedereen toegankelijk verhaal over zaken waar ook jij zo nu en dan wel eens over hebt nagedacht.
Maar, wanneer ik je persoonlijk aanspreek om gedachten die zo fundamenteel zijn met je te delen is het verstandig je eerst iets over mijzelf te vertellen. Om structuur te geven aan het perspectief van waaruit ik de materie benader is het daarom nuttig mijn positie in kaart te brengen.
Opgroeien in een niet religieuze omgeving betekent nog niet per definitie het voorportaal van een goddeloos bestaan. Vanuit praktische overwegingen gemaakte keuzes van onderwijs hebben er bij mij in ieder geval niet toe geleid dat de aanloop tot volwassenheid gespeend was van enig godsbesef. Mijn kerkelijk niet actieve ouders kozen, zowel voor mijn basis als voor mijn middelbaar onderwijs, voor een school met de bijbel. Daar was niks mis mee. Je leerde er zeker geen verkeerde dingen en van al dat bijbel lezen en bidden vooraf aan iedere schooldag zou je zeker geen onherstelbare krassen in je ziel oplopen. Het was dichtbij, goed onderwijs en verder kortom een heel efficiënte oplossing. Maar het leven gaat verder. Je leert en je leest en al snel komt er toch een moment waarop je je begint af te vragen of alles om je heen wel in de pas loopt met wat er zich in jouw hoofd afspeelt. In dat hoofd was natuurlijk toch een zeer comfortabele royale zetel gereserveerd voor het idee ‘God’. Hoe kan het ook anders. Overigens ga ik er van uit, dat niet alleen diegenen die in de opvoeding geconfronteerd werden met de dogma’s van religie, het godsbegrip als bagage bij zich dragen. Iedereen die wat nadenkt veronderstelt of hoopt denk ik met enige regelmaat wel, dat er iets of iemand is buiten onze dagelijkse wereld die zich bemoeit bekommert of inlaat met ons doen en laten. Dat was bij mij niet anders. Een verzuchting om gewenste hulp van onze Lieve Heer bij een date, een examen of bij de cruciale match van onze club, komt toch bijna ieder bekend voor? Vooral ook in situaties van strijd tussen ‘zij’ en ‘wij’, waarbij je er dan gemakshalve altijd maar van uitging dat God aan jouw kant zou staan. Achteraf gezien ben ik er vrij zeker van dat het evangelisch onderwijs ons wel kennis onthield die niet direct overeenkwam met het gedachtengoed dat men in die kringen wenste uit te dragen. Ik wil niet beweren dat het gemeengoed was bepaalde zaken te verzwijgen of onder het tapijt te werken maar Darwin, Marx en Kant waren toch niet echt niet prominent aanwezig in de leerstof die ons werd aangeboden. Mijn bouwjaar is ’52. Dus behoor ik bij een selecte groep mensen dat deelgenoot is van een bijzonder bevoorrechte elite. Een uitgelezen gezelschap dat zonder enige twijfel het meest fascinerende stukje geschiedenis van moeder aarde heeft mogen ontvangen. Niet veel mensen van mijn generatie beseffen dat. Niet veel mensen van mijn generatie waarderen dat. Maar als ik er nu nog eens goed over nadenk is de enige kwalificatie die mij hierbij te binnen schiet: Het winnen van de jackpot!
Het leven nam zijn loop, en naarmate de jaren verstreken verschoof het idee van God steeds verder naar de achtergrond. Niet uit een bewuste afwijzing, maar eerder als iets dat langzaam verdampte in de drukte van alledag. Werk, gezin, ambities—de concrete werkelijkheid vroeg om aandacht, en zoals bij zovelen verdween het oude godsbeeld ongemerkt naar de randen van mijn bewustzijn. Je zou kunnen zeggen dat ik, zonder er ooit expliciet bij stil te staan, een materialistisch leven leidde, waarbij God hooguit nog werd aangeroepen in momenten van onzekerheid of noodzaak, maar uiteindelijk vergeten raakte als een gebruiksvoorwerp dat simpelweg niet meer nodig was.
Pas na mijn pensionering begon ik opnieuw te zoeken. Niet naar de God uit mijn jeugd, maar naar een dieper begrip van de wereld en mijn plaats daarin. De vragen die ik ooit zonder aarzeling naast me neerlegde, kwamen terug—nu gewapend met de inzichten uit wetenschap, filosofie en de vreemde, maar fascinerende werelden die de moderne natuurkunde voor ons opent. Het was geen terugkeer naar religie, maar een omweg naar iets anders. Misschien iets wat het holisme benadert, of een gedachtegang die in de buurt komt van Spinoza’s visie op God als het allesomvattende, het zijnde zelf.
Dit boek is dan ook geen afwijzing van religie, evenmin een verdediging ervan. Het is een zoektocht, een verkenning van een ander pad. Een pad waarop wetenschap en filosofie niet tegenover elkaar staan, maar samen een richting wijzen. Want als er één ding is dat ik in deze reis heb geleerd, dan is het dit: de werkelijkheid is vreemder, grootser en mysterieuzer dan we ooit voor mogelijk hielden. En misschien is dát wel het echte wonder.
Hoofdstuk 1
Materie
In de meest fundamentele handleiding van onze werkelijkheid lezen we het tweedelig bestaan van geest en materie, waarbij geest voor de mentale zaken en materie voor de stoffelijke zaken staat.
De Mythische mens en de Religieuze mens leefden in het besef dat de zichtbare stoffelijke wereld slechts de helft van het verhaal was. Alles wat gebeurde, stond in verbinding met een hogere, onzichtbare werkelijkheid vol krachten, goden, geesten of een scheppend bewustzijn. De materiële wereld was doordrenkt van betekenis, geleid door iets groters dan henzelf. Het keurslijf waarin de middeleeuwse mens zich moest bewegen zat strak ingesnoerd volgens de richtlijnen en dogma’s van de katholieke kerk. Maar er waren ook zekerheden en structuur. Alles had zijn vaste plek, vorm en betekenis. Het dorp, de kerk op zondag, de pastoor, en God die alles (beter) wist en alles bestuurde. Braaf zijn, hard werken, niet te veel de hand lichten met de Tien Geboden — en dan, met heel veel geluk, misschien een plaatsje in het hiernamaals. Dat was het ultieme doel. Maar zelfs dat was niet zeker, want dit barre aardse bestaan was vooral een voorbereiding op een plekje tussen de uitverkorenen. En voordat je zo’n toegangsbewijs kreeg, had je een lange weg te gaan. De aarde rustte op zijn vesten. Zo staat het in de Bijbel, dus daar werd niet aan getornd. De aarde, het centrum van de schepping, waaromheen de zon en de planeten draaiden in een eeuwige, door God gemaakte orde.
Maar toen de wetenschap vervolgens een pad ontsloot dat losstond van die hogere betekenissen, begon de mens de wereld te begrijpen als iets dat op zichzelf stond. Een werkelijkheid van materie, wetten en oorzaken, die zich liet doorgronden zonder dat daar goden, geesten of een schepper aan te pas hoefden te komen. Wat je kon meten, rekenen en bewijzen werd de nieuwe waarheid. Vanaf dat moment groeide het vertrouwen in de kracht van de rede, de logica en het experiment. De mens zag de natuur niet langer als een mysterie vol verborgen bedoelingen, maar als een grote machine — voorspelbaar, meetbaar en bestuurbaar. Het geloof in een scheppende geest maakte langzaam plaats voor het geloof in natuurwetten en materie als de ultieme bouwstenen van de werkelijkheid dat wij materialisme noemen.
Grote gangmakers van die wetenschap
Toen Copernicus als eerste, en met hem Galilei, voorzichtig maar beslist opperden dat niet de zon om de aarde draaide, maar andersom — reageerde de kerk als door een adder gebeten. Dit zette de wereld letterlijk op zijn kop! Dat zou niet gebeuren. En waarom niet? Nou, om te beginnen: de Bijbel zei toch duidelijk dat de aarde stil stond en dat de zon bewoog. Punt uit. De mens en de aarde waren volgens de leer het middelpunt van de schepping. Dat ging je niet zomaar veranderen. Dat ondermijnde de Schrift, en dus ook de kerkelijke autoriteit. Maar dit was nog maar het begin. Gaandeweg ontsloot de wetenschap het pad waarop oude waarheden begonnen te wankelen. Stap voor stap ontdekten mensen dat je de wereld ook kunt begrijpen zonder steeds naar boven te kijken voor antwoorden. Het werd het pad van meten, rekenen en bewijzen. Geen heilige boeken meer als richtlijn, maar natuurwetten, experimenten en logica. De mens ging vertrouwen op wat hij kon zien, wegen en berekenen — en zo schoof het geloof langzaam opzij voor het materialistische wereldbeeld.
Het merendeel van de mensen die je vraagt iets over materialisme te vertellen zal als antwoord een omschrijving gebruiken die refereert aan het verlangen zich te koesteren in een omgeving met een zo groot mogelijke beschikking over luxe zaken en financiële middelen. Het streven van de mens naar het voorzien in een overdaad aan bevrediging van behoeften staat ten slotte niet voor niets op de eerste pagina van vrijwel ieder leerboek Economie. Het is dan ook begrijpelijk dat alleen al het woord materialisme aan zich nogal eens negatieve connotaties oproept en vaak geassocieerd wordt met graaicultuur, hedonisme en oppervlakkig consumentisme. De consumptiemaatschappij met haar roekeloze keuzes voor economische groei en blinde competitiedrift heeft ons bovendien samen met de wetenschap op een pad gebracht van ongebreidelde verkwisting en schaamteloze misbruik van de bouwstenen en reserves van de planeet. Daarbij werd verder ook de mogelijkheid dat naast de materiële bouwstenen van onze wereld er ook spirituele waarden bestaan meer en meer veronachtzaamd. Toch is het begrip materialisme als filosofisch concept heel wat veelzeggender. We zullen eerst zowel de kracht, de beperkingen als de invloed ervan op ons leven bekijken.
Wat is de Materialistische filosofie?
Materialisme is de opvatting dat alles wat bestaat, uiteindelijk materieel is. De werkelijkheid bestaat uit stoffen, deeltjes, energie en de wetten die hun gedrag bepalen. Alles wat we ervaren, gedachten, gevoelens, bewustzijn, is volgens materialisten het resultaat van fysieke processen in de hersenen en het lichaam. Ja, je leest het goed! Volgens deze redenering worden dus ook alle levende zaken en zelfs het bewustzijn onder de noemer ‘materie’ gerangschikt en zijn dus uitsluitend het gevolg van fysieke processen in onze hersenen. Er zijn verschillende vormen van materialisme. Filosofisch, Wetenschappelijk en Cultureel. Ons verhaal houdt zich vooral bezig met het filosofisch materialisme, de overtuiging dus dat de werkelijkheid volledig bestaat uit materie en energie en dat zowel geest als bewustzijn een product zijn van materiële processen.
Hoe is dat zo gekomen?
Heel vroeg, zo ongeveer in de tijd van het begin van de Griekse filosofie in de zesde eeuw vóór onze jaartelling vinden we de wortels van onze Westerse wetenschap. In een cultureel landschap waarin religie en filosofie nog door elkaar heen liepen zonder dat men zich afvroeg wie het nu eigenlijk bij het rechte eind had. In de verhalen uit die tijd maakte men zich ook niet druk om zulke tegenstrijdigheden. Het doel van de geschriften was veel meer het ontdekken en blootleggen van zaken die zij om zich heen zagen, wat zij toen “physis” noemden. De uitdaging om de essentie en inhoud van alle dingen om ons heen te leren kennen. Ons woord fysica is afgeleid van dit Griekse woord waarmee men zocht naar de werkelijke inhoud en betekenis van de natuur en de materie en de mechanismen waarmee dat alles functioneert. Ook zochten zij ook toen al net als wij naar de werkelijkheid. Verder zelfs nog, daar voorbij zochten zij naar wat áchter die werkelijkheid lag. De metafysische omgeving waarin geen onderscheid bestaat tussen geest en materie.
Het was Democritus die met het idee kwam van atomen als bouwblokken voor materie die daarmee het atomisme introduceerde en die zo al in de oudheid een onderscheid in geest en materie veronderstelde. Die tweedeling, die later door Descartes verder werd uitgewerkt in een strikte scheiding tussen lichaam en geest, mondde mede door de inzichten van de latere wetenschap uiteindelijk uit in een puur mechanisch wereldbeeld waarin alles alleen uit materie en stof bestaat en waar alles te herleiden is tot materiële interacties in een eeuwige voortgang van oorzaak en gevolg. De materialist verbindt consequent alle verschijningsvormen van onze realiteit aan materie en sluit verdere ingrepen door en interacties met spirituele processen resoluut uit.
Wat heeft dat voor gevolgen voor het wereldbeeld van de Materialist?
We zagen hiervoor al dat het materialisme de wereld om zich heen als een machine ziet. Maar, nog verder dan dat gaat het er van uit, dat het uitgesloten is dat de mens een bewustzijn of een ziel heeft. De subjectieve ervaringen van de mens en de hang naar het goddelijke zijn slechts illusies die voortkomen uit chemische reacties die plaatsvinden in het brein. De mens is niets meer dan een willekeurige mix van wat ingrediënten die door de blender gingen met als resultaat dit schitterend ongeluk* dat zich zo beijvert in het verwoesten van de planeet. De Renaissance en het Humanisme hadden de mens al een prominenter plek op het podium gegeven. De dood en het hiernamaals stonden niet langer zo vooraan in het programma. De wetenschap ontsloot gebieden die voorheen ontoegankelijk leken. In de veronderstelling dat de natuurkrachten en materie gemanipuleerd, ja zelfs beheersbaar zouden kunnen zijn, werd langzaamaan de structuur en de processen van materie en natuurfenomenen blootgelegd. De wetten der mechanica en de differentiaal rekenkunde (Calculus), waarmee Newton de tweede helft van de zeventiende eeuw het startsein gaf voor de wetenschappelijke revolutie, zetten een dynamiek in gang die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Het onvoorstelbare succes van het materialistisch concept zorgde rondom de eeuwwisseling 1900 voor een gevoel van euforie en onoverwinnelijkheid. Het materialisme werd de ruggengraat van de moderne wetenschap. Het uitgangspunt dat de natuurwetten universeel zijn en dat alle verschijnselen materieel verklaard kunnen worden leidde tot een voorheen nooit gekende sprong vooruit. De geneeskunde ontdekte dat ziektes en afwijkingen louter fysieke oorzaken hebben en dat niet bovennatuurlijke zaken hieraan ten grondslag liggen. De technologie groeide dankzij natuurkunde en chemie en in onze tijd zijn ruimtevaart, kunstmatige intelligentie en genetische sturing producten van de materialistische verworvenheden.
Wat dat alles op het leven van alle dag allemaal voor invloed had.
De wereld kwam langzamerhand tot het besef dat er geen goden achter ziekte en onvoorspelbaar onheil zaten. Dat was in het begin wel wat angstig door verlies van zekerheden, maar gaf anderzijds een bevrijding van gevoelens van angst, bijgeloof en fatalisme. Het idee dat alle mensen één zijn en niet speciaal door een god zijn aangewezen, droeg bij aan onze ideeën over mensenrechten en gelijkheid. Het was op die manier dat de nieuwe samenleving zich min of meer comfortabel nestelde in de levenshouding van het materialistisch denkpatroon. Consumptie werd de nieuwe religie. Geluk werd slechts gerelateerd aan bezit, status en groei. Economisch materialisme ging uit van voortdurend ongelimiteerde economische vooruitgang als stuwmotor voor welvaart en voorspoed. Steeds meer, steeds groter.
Maar daar hadden we de mogelijkheden toch wat overschat.
In onze overmoed hielden we geen rekening met de grenzen van onze kwetsbare leefomgeving. Grondstoffen raakten op, ecosystemen stortten in en het klimaat sloeg om. We vergaten dat alles in dit systeem met elkaar verbonden en van elkaar afhankelijk is. Terwijl we dachten de wereld te beheersen, vergiftigden we het netwerk met uitputting, vervuiling en een dodelijke uniformiteit.
Het idee dat de mens niet meer is dan een machine bracht een ander probleem met zich mee: het gevoel dat er na dit leven niets is en dat het bestaan zelf weinig betekenis heeft. Wat heeft het leven nog voor zin als zelfs kennis, cultuur, schoonheid en liefde niet meer zijn dan een toevallig bijproduct van chemische reacties?
Hoofdstuk 2
De strijd tussen spiritualiteit en wetenschap
Voordat de diepe kloof tussen religie en de materiële wereld zichtbaar werd, bestond er in de middeleeuwen een harmonieus wereldbeeld waarin geloof en natuurwetenschap hand in hand gingen. De Heilige Schrift en het 'boek van de natuur' stonden op dezelfde plank: beide werden gezien als uitingen van Gods wil. Een conflict tussen de twee was daarom uitgesloten. Kennis van de natuur en spirituele zaken paste binnen één model, waarmee men de werkelijkheid beter kon begrijpen. God wees niet alleen de weg in spirituele zaken, maar ook in de mysteries van het heelal en de natuur. Een goede kennis van de natuur bracht de mens uiteindelijk dichter bij God.
Het middeleeuwse universum werd voorgesteld als een reeks kristallijnen sferen, waarin de maan, de planeten, de zon en de sterren cirkelden rond moeder aarde, die onbeweeglijk in het middelpunt stond. Dit geocentrische model plaatste de aarde in het centrum van de schepping. Daarboven bevond zich de hemel, de goddelijke woonplaats van God en de engelen. Dit wereldbeeld bleef eeuwenlang onaangetast, totdat in de zestiende en zeventiende eeuw de ontluikende wetenschap begon te suggereren dat de kosmos weleens heel anders in elkaar zou kunnen zitten.
De zaken die daarbij aan het licht kwamen stonden nogal op gespannen voet met het verhaal wat bijna tweeduizend jaar aan de volgelingen was voorgehouden. Want stel je voor: de aarde, niet langer het vaste middelpunt van het universum, maar slechts een van de vele planeten die om de zon draaien? Het klonk als heiligschennis. Toch was dat precies wat Copernicus durfde te beweren. En na hem kwamen denkers als Kepler, Galilei en uiteindelijk Newton, die het hele mechanisme van hemellichamen als een klokwerk begonnen te beschrijven — zonder tussenkomst van engelen of kristallen sferen.
Langzaam maar zeker begon het vertrouwde beeld te schuiven. De hemelse harmonie, zo lang gedragen door geloof en gezag, werd vervangen door een universum dat onverschillig leek voor menselijke bedoelingen. De mens, ooit het stralende middelpunt van Gods schepping, verloor zijn centrale plaats. En dat voelde niet alleen als een astronomische correctie, maar als een culturele schokgolf. Alsof de vloer onder ons bestaan ineens begon te kraken. Toch was dit pas het begin. Want wat deze vroege wetenschappers in beweging zetten, zou later — met de komst van Einstein, Bohr en Heisenberg — uitmonden in een nog veel diepere verwarring over wat werkelijkheid eigenlijk is. Maar daarover straks meer.
De strijd tussen wetenschap en religie, ooit voorzichtig begonnen met Copernicus en Galilei, had nu definitief de fundamenten van het traditionele geloof aan het wankelen gebracht.
Zo groeide, samen met de ontkerkelijking en secularisering, een sfeer van onmacht en verlatenheid. De nadruk op het individu, die sinds de jaren zestig steeds sterker werd, geeft mensen het gevoel er alleen voor te staan. Niet langer gedragen door de vereniging, de gemeenschap of de mensen binnen je religieuze overtuiging — op wie je altijd kon rekenen. Je stond er opeens alleen voor, tegenover een kille wereld die steeds minder bereikbaar leek. Banken en verzekeraars werden onpersoonlijke systemen, alleen met grote moeite nog benaderbaar. Je kunt alles opzoeken. Alles is binnen handbereik en toch lijkt het dat we allemaal op eilandjes leven. Best wel comfortabel met een koelkast vol dranken in de hut, met een palmboom de zon en een kristalheldere zee. Maar het water is zout. De palmboom geeft maar weinig beschutting en het zand schuurt in je nek.
Maar even bij de les. We hadden het over materialisme dat zich geleidelijk, samen met de wetenschappelijke inzichten vanuit de middeleeuwse ideologie en religie had ontwikkeld tot een nieuwe filosofie en manier waarop we de wereld bekeken. Het leek er zelfs op dat velen zich van religie afkeerden en dat het bestaan van die grote dirigent in twijfel werd getrokken. Dit alles stond natuurlijk behoorlijk in contrast met de opvattingen zoals we die hadden voor de wetenschap.
Sommigen keerden zich al af van de religie en durfden openlijk een atheïstische visie te omarmen. Een andere uitleg leek ophanden.
Hoofdstuk 3
Op bezoek bij wetenschappers
Wetenschap
We gaan eerst eens grasduinen in het landschap van de wetenschap waarmee het vanaf de zestiende eeuw allemaal begon.
Toen Copernicus als eerste, en met hem Galilei, voorzichtig maar beslist opperden dat niet de zon om de aarde draaide, maar andersom — reageerde de kerk als door een adder gebeten. Dit zette de wereld letterlijk op zijn kop! Dat zou niet gebeuren. En waarom niet? Nou, om te beginnen: de Bijbel zei toch duidelijk dat de aarde stil stond en dat de zon bewoog. Punt uit. De mens en de aarde waren volgens de leer het middelpunt van de schepping. Dat ging je niet zomaar veranderen. Dat ondermijnde de Schrift, en dus ook de kerkelijke autoriteit.
Maar dit was nog maar het begin. Gaandeweg ontsloot de wetenschap het pad waarop oude waarheden begonnen te wankelen. Stap voor stap ontdekten mensen dat je de wereld ook kunt begrijpen zonder steeds naar boven te kijken voor antwoorden. Het werd het pad van meten, rekenen en bewijzen. Geen heilige boeken meer als richtlijn, maar natuurwetten, experimenten en logica. De mens ging vertrouwen op wat hij kon zien, wegen en berekenen — en zo schoof het geloof langzaam opzij voor het materialistische wereldbeeld.
Een kort overzicht van de mannen die dat allemaal ontdekten is hier op zijn plaats en nuttig voor goed begrip van het verhaal.
Copernicus.
De man die de zon in het middelpunt zette
In een tijd waarin iedereen er heilig van overtuigd was dat de aarde stil in het centrum van het heelal stond en dat zon, maan en sterren netjes hun dagelijkse rondjes om ons draaiden, kwam daar ineens een stille, bedachtzame man met een revolutionair idee:
Wat nou als niet de aarde, maar de zon het middelpunt is?
Die man was Nicolaus Copernicus (1473–1543), een Poolse geleerde die behalve astronoom ook arts, jurist, econoom en geestelijke was. Geen roeptoeter of rebel, maar eerder een bedachtzame denker. Jarenlang werkte hij in stilte aan zijn theorie, bang voor de woede van de kerk en spot van zijn tijdgenoten. Pas vlak voor zijn dood werd zijn boek “Over de omwentelingen van de hemellichamen” gedrukt.
En wat stond daar in? Nou, iets dat de wereld letterlijk op zijn kop zette:
De zon staat stil in het midden, en de aarde draait daaromheen.
Bam. Daarmee begon een aardverschuiving in het wereldbeeld die we sindsdien “de Copernicaanse revolutie” noemen. Het idee was niet alleen astronomisch, maar ook filosofisch explosief. Want, als de aarde niet langer het middelpunt was, wat zei dat dan over onze plek in het universum? Over de mens? Over God? Copernicus gooide het eerste steentje in een vijver waarvan de rimpelingen eeuwenlang doorwerkten — via Galilei, Kepler, Newton, en uiteindelijk tot Einstein, Niels Bohr en de moderne kosmologie.
Isaac Newton.
De man die de zwaartekracht beschreef maar niet wist waar die vandaan kwam
Hij bouwde verder op de fundamenten die voor hem al door Copernicus en Galilei waren gelegd in hun zoektocht naar de basiskrachten die het universum aansturen. De oorzaak van beweging en de onderlinge verhoudingen van materie kwamen, dat was duidelijk, voort uit de zwaartekracht. Een kracht waarvan hij de herkomst niet wist te achterhalen. Zijn onderzoek (b)leek er op te wijzen dat het hier om een mysterieuze op afstand werkende kracht ging die materie wederzijds kon beïnvloeden zonder dat er werkelijk fysiek contact bestond. Dat was vreemd. En dat kon hij niet verklaren. Hij zag het daarom als een fundamentele oerkracht van de natuur die onderdeel was van de schepping door god. In de loop van zijn onderzoek voelde hij de noodzaak van een krachtig instrument waarmee hij berekeningen met een veelvoud aan data vanuit verschillende invalshoeken kon maken. Dit resulteerde uiteindelijk in de Calculus. Een wiskundig model waarmee het mogelijk bleek zijn bewegingswetten in de “Principia Mathematica” te formuleren. De Newton Mechanica die hier uiteindelijk uit voortkwam beschrijft dus het gedrag van materie onder invloed van krachten. In wezen zijn het drie héél simpele intuïtief te verklaren wetten.
*Eerste wet--- van de traagheid. Een object beweegt of versnelt alleen wanneer een andere kracht er op inwerkt. De bal rolt alleen wanneer je er tegen trapt.
*Tweede wet--- van kracht en versnelling. Object versnelt recht evenredig met de kracht die er op inwerkt en omgekeerd evenredig met zijn massa. Harder trappen is verder rollen, zwaardere bal gaat minder ver en afstand vermindert de kracht.
*Derde wet---van actie en reactie. Iedere actie geeft een gelijke tegenreactie. Wanneer ik tegen een muur aanloop ervaar ik een weerstand.
Met zijn Calculus, zijn zelfgemaakte rekeninstrument, beschreef Newton vanuit dit vertrekpunt zijn mechanica. We kregen er inzicht in hoe de dynamiek die ons wereldbeeld bepaalt, werd aangedreven. Een dynamiek die niet alleen de wet van actie en reactie verklaart in onze directe omgeving, maar die ook de beweging van planeten binnen ons zonnestelsel beschrijft. Dit was ook het startpunt van het mechanistisch wereldbeeld van het westers wetenschappelijk denken. Met als doel het beheersen en begrijpen van de natuur en de krachten. Alles in de overtuiging dat niets anders dan materie écht bestaat. Dat alles wat wij ervaren kan worden verklaard als een machine en één enorme interactie van materie. Een complex mechanisme waarin alles op elkaar inwerkt, alles van elkaar afhankelijk is. Een samenspel van bewegende delen waarin elke oorzaak een gevolg kent.
Dit was ook het startpunt van het Westers wetenschappelijk denken. Met als doel het beheersen van de natuur en de krachten. Alles in de overtuiging dat niets anders dan materie écht bestaat. Dat alles wat wij ervaren kan worden verklaard als een machine en één enorme interactie van materie. Een machine waarin alles op elkaar inwerkt, alles van elkaar afhankelijk is. Een machine die doelgericht aan een volgende stap werkt. De oer metafoor van het Materialisme.
Materialisme is de overtuiging dat alles in het universum uitsluitend bestaat uit materie. Dit wereldbeeld gaat vaak gepaard met twijfel aan een geestelijke macht of immateriële identiteit. Het was uiteindelijk ook de drijvende kracht achter het gigantische succes van onze technologie en het wereldbeeld zoals dat in de westerse wereld wordt gehanteerd. Alles wat bestaat is uiteindelijk materie. Deeltjes, materie, natuurkrachten en de fundamentele bewegingswetten wentelen in het universum om elkaar heen, trekken elkaar aan en stoten elkaar af, vervormen, versnellen en vertragen in een dynamisch krachtenveld dat bij beheersing van de data een zekere uitkomst voorspelbaar maakt.
Twintig jaar later verschenen toch nogal wat donkere wolken aan het firmament die deze droom leken te verstoren. Eerst nam Albert Einstein met zijn relativiteit al afstand van het Newtoniaanse idee dat tijd en ruimte absoluut zijn. In plaats daarvan introduceerde hij het concept dat tijd en ruimte relatief en afhankelijk van de snelheid en positie van de waarnemer zijn. (daarover verderop meer). Daar moesten we even aan wennen. De kwantumfysica enkele jaren later gaat nog weer een stap verder. Het bestudeert het gedrag van de natuur op het allerkleinste niveau en komt indirect voort uit de zoektocht die wij ook nu weer ondernemen zoekend naar een bredere visie op de structuur van de werkelijkheid. Het beschrijft atomen, elektronen, protonen en neutronen, de bouwstenen van materie op een niveau dat nog kleiner is dan we met een microscoop kunnen zien. In deze onzichtbare wereld gebeuren er dingen die totaal anders zijn dat wat we in ons dagelijks leven ervaren. Toen de natuurkunde aan het eind van de negentiende eeuw in een periode zat waarin men veronderstelde dat zo’n beetje alles wat men wilde achterhalen over de wereld om ons heen inmiddels wel gevonden was, ontdekte men een compleet anders functionerende wereld. De klassieke natuurkunde met de bewegingsleer van Isaac Newton bleek er op atomair niveau opeens heel anders uit te zien.
Vanaf dat moment zien we twee soorten wetenschap.
Twee begrippen natuurkunde om het wat zorgvuldiger te zeggen. Die wij beiden hierna consequent zo zullen blijven noemen.
De ouderwetse Newtonleer gaat uit van de Newtonwetten die de wereld schetsen als een voorspelbare machine van vaste materie met oorzaak en gevolg.
De moderne fysica is onzeker en dynamisch en bestaan uit louter velden en waarschijnlijkheden zonder materiele structuur.
(Maak je geen zorgen, we gaan verderop in dit boekje dieper in op deze begrippen.)
Albert Einstein.
Een rebelse denker en de relativiteit van tijd
Albert Einstein, ooit een verveelde Zwitserse tiener die worstelde met het schoolsysteem, had een onorthodoxe weg naar de wetenschap. Hij sloot zich onofficieel aan bij colleges, leek weinig respect te hebben voor autoriteiten en belandde uiteindelijk, bij gebrek aan betere opties, op een octrooibureau. Maar juist daar, in de relatieve rust van zijn administratieve werk, broedde hij op ideeën die de fundamenten van de natuurkunde op hun kop zouden zetten.
Al van jongs af aan was Einstein gefascineerd door het fenomeen licht. Zijn vader had een bedrijf in elektrische verlichting, en wellicht wekte dat zijn vroege nieuwsgierigheid. Wat hij leerde, was op zijn minst merkwaardig: de snelheid van licht is altijd constant, ongeacht de snelheid van de waarnemer of de bron. Dit is fundamenteel anders dan onze alledaagse intuïtie.
Stel je voor dat je in een trein zit die met 200 km/u rijdt. Je schijnt een zaklamp recht vooruit. Onze intuïtie zou zeggen dat een waarnemer buiten de trein het licht met 200 km/u extra snelheid zou zien bewegen, maar dat is niet het geval. De lichtsnelheid blijft altijd precies 300.000 km per seconde, ongeacht de beweging van de bron of de waarnemer. Dit simpele feit bracht Einstein tot een revolutionair inzicht: als de lichtsnelheid absoluut is, dan moeten ruimte en tijd zelf flexibel zijn.
Een experiment op het dak van een trein. Laten we dit principe verder verkennen met een gedachte-experiment. Stel je een trein voor die met 200 km/u over het spoor raast. Op het dak van de trein staat een man (natuurlijk goed vastgesjord) met in elke hand een zaklamp. Helemaal vooraan en achteraan op het dak staan twee spiegels die het licht kunnen terugkaatsen. Op een bepaald moment schakelt de man beide zaklampen tegelijk in.
Voor de waarnemer op de trein lijkt alles logisch: het licht van beide zaklampen beweegt naar de spiegels en wordt tegelijk teruggekaatst. Maar voor een waarnemer op de grond, die de trein voorbij ziet razen, gebeurt er iets vreemds. Omdat de trein in beweging is, zal de voorste spiegel zich een stukje verder hebben verplaatst tegen de tijd dat het licht hem bereikt. Tegelijkertijd beweegt de achterste spiegel juist weg van het licht. Dit betekent dat de waarnemer op de grond het licht niet tegelijkertijd ziet reflecteren: hij ziet eerst de weerkaatsing vooraan en pas daarna die achteraan.
En toch… hebben beide waarnemers gelijk! Dit is de relativiteit van gelijktijdigheid: de volgorde van gebeurtenissen is niet absoluut, maar hangt af van de beweging van de waarnemer.
De impact op ons wereldbeeld
Dit principe heeft ingrijpende gevolgen. Onze alledaagse ervaring vertelt ons dat tijd overal gelijk is, maar Einstein toonde aan dat dit een illusie is. Tijd is rekbaar en afhankelijk van snelheid en zwaartekracht. In ons dagelijks leven merken we daar weinig van, maar in de kosmos – en zelfs in technologie zoals GPS – moet er constant voor worden gecorrigeerd. Zonder deze correcties zou je navigatiesysteem kilometers naast de juiste locatie zitten.
Einsteins relativiteitstheorie maakte duidelijk: de wereld is niet zoals wij haar intuïtief ervaren. Ruimte en tijd zijn niet de starre, absolute structuren die we dachten, maar buigzame dimensies die veranderen afhankelijk van hoe we ons bewegen.
Niels Bohr en een aantal knappe koppen
Toen de werkelijkheid begon te wiebelen
Aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw dachten natuurkundigen dat ze aardig op weg waren. De grote lijnen waren wel zo’n beetje bekend, meenden ze. De belangrijkste wetten van de werkelijkheid leken in kaart gebracht. Newton had de beweging van planeten verklaard, krachten uitgerekend, en de wereld voelde stevig en voorspelbaar aan. Meten was weten. Klaar.
Maar wat hadden ze zich vergist
Alweer Einstein gaf aan het begin van de twintigste eeuw de voorzet en vroeg zich hardop af of ons beeld van ruimte en tijd eigenlijk wel klopte. Er begon iets te schuiven. En toen hij ook nog ging twijfelen aan de aard van licht — is het een golf, of bestaat het ook uit deeltjes? — was dat nog maar het begin. Niet lang daarna gooide Niels Bohr, samen met een stel knappe koppen in zijn kielzog, de knuppel pas echt in het hoenderhok.
Het wetenschappelijke onderzoek had zich inmiddels verplaatst van onze zichtbare omgeving naar een compleet andere wereld: die van het hele kleine. Een domein diep in de materie, waar onze zintuigen geen toegang toe hebben, maar dat dankzij de technische vooruitgang ineens wel onderzocht kon worden. En wat men daar aantrof, was ronduit vreemd.
Al vóór Bohr hadden experimenten al laten zien dat licht — en zelfs materiedeeltjes — zich gedragen als zowel een golf als een deeltje. Het beroemde dubbelspletenexperiment (zie hoofdstuk **) maakte het nog gekker: het leek erop dat de uitkomst van een meting afhing van het feit dat er überhaupt gemeten werd. Met andere woorden: waarnemen veranderde het gedrag. En meten bleek beperkt, onvolledig, en selectief. Je kunt bijvoorbeeld nooit tegelijk, en met absolute precisie, zowel de snelheid als de positie van een deeltje vaststellen.
Vergelijk dat eens met Newtons wereldbeeld, waarin alles zich netjes gedraagt volgens oorzaak en gevolg, en je snapt waarom dit als een schok kwam. Zelfs Einstein kon er slecht mee uit de voeten.’Bizar’ vond hij het. ‘Verontrustend.’ Wat bleek? De allerkleinste deeltjes uit Newtons wereld — die zogenaamd zo stevig en echt waren — blijken, als je er dieper op inzoomt, eigenlijk helemaal niet écht te bestaan.
Ze zijn geen vastomlijnde ‘dingen’, maar eerder flarden, of wolken, van waarschijnlijkheid. Soms lijken ze iets te zijn, en even later weer iets heel anders. Niets staat vast. Niets is zeker. Alles is potentie — een mogelijkheid die zich misschien, onder bepaalde omstandigheden, manifesteert.
Ben je er nog?
Lees dit morgen gerust nóg een keer. Laat het even bezinken. We worden tenslotte al genoeg bestookt met twijfelachtige informatie, dus wantrouwen mag. Vraag het desnoods na bij iemand die het écht weet. Maar ja, het klopt. En het gekke is: bijna niemand heeft het erover.
Het lijkt er sterk op dat er, op subatomair niveau, een grens zit aan hoe ver je materie nog verder kunt opdelen. Alsof het universum — al sinds het begin der tijden — ergens op aanstuurt: dat wij, levende wezens, en de wereld van de materie waarin we bestaan, in een voortdurende wisselwerking staan. Dat we samen één geheel vormen, voortdurend in beweging, voortdurend beïnvloedend, in een wereld die telkens weer verandert. Op weg naar een toekomst die niemand precies kent.
Toch moeten we hier een belangrijke kanttekening plaatsen.
De zogeheten Kopenhagen-interpretatie, de uitleg van Bohr en zijn team, stelt dat de toestand van een deeltje — of het zich als golf of als materie manifesteert — afhankelijk is van waarneming of meting. Maar daar sluipt vaak een misverstand in. Want het is verleidelijk om ‘waarneming’ te lezen als ‘menselijke waarneming’. Alsof de wereld alleen bestaat wanneer wij ernaar kijken. Maar dat zou vreemd zijn, zeker gezien de extreem korte tijd dat wij als soort op deze planeet rondlopen.
Veel aannemelijker is dat het bij ‘waarneming’ gaat om iets fundamentelers: een uitwisseling van informatie of energie. Een soort ontmoeting. Het lijkt er dus op dat de werkelijkheid, in zekere zin, afhankelijk is van hoe we ernaar kijken.
En dat vraagt, zeker in het licht van onze zoektocht naar wat werkelijk is, om nog wat meer toelichting…
Over de onzinnigheid van grote maten
Wanneer we de werkelijkheid zoeken ligt het voor de hand dat we de omgeving waar(in) die werkelijkheid zich afspeelt eens wat beter gaan bekijken. Daarom eerst even een schets van het podium waarop het verhaal dat we gaan vertellen zich afspeelt.
Zelfs wanneer je maar oppervlakkig in de materie duikt waarover wij het hier hebben, val je met enige regelmaat van je stoel wanneer je leest over hoe ongelooflijk gigantisch groot de maten van afstand en tijdsbestek zijn die ons verhaal omvatten. Een kort uitstapje in onze achtertuin in de roerige zomer van 1969 door de Apollo 11 astronauten was nog te doen. Met de technologie van dat moment was het heen en terug met een snelheid van gemiddeld 40.000 km per uur in een dag of acht gepiept. Veel sneller dan toen zijn we tot nu toe met bemande missies niet gekomenen en het ligt ook niet voor de hand dat dit binnen een overzienbare tijdsspanne wél zal gaan gebeuren. Zelfs wanneer de techniek ons de komende eeuw zou helpen sneller te reizen blijven obstakels zoals brandstofbeperkingen, stralingsgevaar en de enorme afstanden problematisch. Conclusie moet zijn dat zelfs met de meest optimistische technologische vooruitgang bemande reizen buiten ons zonnestelsel op een menselijke tijdschaal praktisch onhaalbaar zijn.
Onze zintuigen zijn geëvolueerd om aspecten van de werkelijkheid waar te nemen die het meest relevant zijn om te overleven. Dat betekent dat wij maar een héél klein piep stukje van de totale werkelijkheid kunnen waarnemen en verwerken. Dat geldt voor ál onze zintuigen. Zo kunnen wij slechts een héél klein deel van het elektromagnetisch spectrum zien. Wij kunnen licht waarnemen in frequenties tussen 20Hz en 20kHz terwijl veel dieren zoals honden en dolfijnen veel hogere frequenties kunnen waarnemen. En dan is er nog de tijdsbeleving. Onze hersenen verwerken gebeurtenissen op een schaal die nuttig is voor onze overleving hier lokaal op deze planeet. Maar niet op een schaal waarop gebeurtenissen in het universum zich afspelen. Je zou kunnen zeggen dat wij leven in een ‘aangepaste versie’ van de werkelijkheid die heel het universum omvat. En dat is een fascinerende gedachte. Zeker wanneer je om je heen kijkt in het universum en je de (de superlatieven in onze taal komen altijd te kort) gigantische maten in tijd en afstand realiseert. We gaan even héél voorzichtig de deur op een kier zetten. We gaan een kijkje nemen in die vreemde koude en donkere wereld net buiten dat dunne schilletje dampkring waarin wij ons koesteren.
Stel je voor dat we in een ruimteschip stappen dat speciaal werd ontworpen om net onder de snelheid van het licht te kunnen reizen. Sneller kan niet. Nooit. Zodra je de motor activeert schieten we met een snelheid van 299.792.458 meter per seconde (bijna 7x de aarde rond aan de evenaar in één enkele seconde!) door de leegte van de ruimte. Tijd lijkt stil te staan, maar de kosmos opent zich voor ons als een eindeloze horizon van sterren, planeten en mysteries.
De reis begint op aarde. In slechts 1,28 seconden arriveren we bij de maan. Deze grijze bol, getooid met kraters en stof, lijkt ineens binnen handbereik. Hier zette de mensheid ooit voor het eerst voet buiten zijn thuisplaneet. Twintig minuten later zien we op afstand de planeet Mars in een zacht rood waas aan ons voorbij trekken. Vijf uur later bereiken we de grens van ons zonnestelsel. Pluto zwaait ons uit met een pluisje licht nog net beschenen door onze zon. Maar voor ons is dit slechts het begin.
Zelfs met die onwaarschijnlijke snelheid van het licht zou het meer dan vier jaar duren voordat we Proxima Centauri bereiken. Dit is een ster net buiten ons zonnestelsel en onze naaste buur. Wanneer je een beetje een beeld wilt; stel je de reis van aarde naar Centauri voor als je voet op de eerste tegel zetten aan de achterdeur wanneer je op reis naar Nieuw Zeeland gaat. De verhoudingen zijn nog gigantisch veel groter, maar het gaat om het idee.
En……. voor de goede orde. Wanneer onverhoopt de shuttle met lichtsnelheid ’s morgens bij vertrek niet zou willen starten, zou je er met de een Boeing 747 iets meer dan vijf miljoen jaar over doen!
Je bent dan nog maar net voorbij de grens van ons zonnestelsel. En dan gaan we echt meters maken. We reizen verder met de snelheid van het licht. We passeren Sirius de helderste ster aan onze hemel en bereiken 1344 jaar later de Orionnevel een kolossale kathedraal van ruimtepuin waar continue nieuwe sterren worden geboren. We doorkruisen het centrum van de Melkweg en ontwijken met veel moeite na 100.000 jaar vliegen de zwaartekracht van het op aarde in 2023 voor het eerst gefotografeerde zwarte gat bij het hek van onze achtertuin. In de verte wijst de gids naar de Andromeda nevel die wij over 2,5 miljoen jaar zullen bereiken……………Na 13,8 miljard jaar vliegen bereiken we de plek waar ons licht werd geboren. Wat verderop is weten we niet. Zelfs met de ultieme snelheid van het licht zouden we miljoenen tot miljarden jaren nodig hebben om de grote structuren van het heelal te doorkruisen. En nog steeds zijn wij nog niet verder dan de plaats waar ons licht ooit geboren werd. Wat daarachter in het met diezelfde lichtsnelheid uitdijende heelal nog meer is, dat weten we niet.
Dat illustreert waarom reizen tussen de sterrenstelsels voor ons met de huidige kennis van de natuurwetten hoewel verleidelijk, zeker niet realistisch lijkt. Wij mensen bevinden ons hier op de planeet in een unieke maar wonderbaarlijke positie. We zijn inmiddels zo slim geworden dat we ons een steeds beter beeld beginnen te vormen van de werkelijkheid. Dat veronderstellen we tenminste. Maar dat alles binnen de grenzen van de menselijke maten van tijd en ruimte. Het probleem blijft steeds dat onze zintuigen gemaakt zijn om maar een heel klein piepstukje van het beeldscherm te kunnen zien. We kijken door een sleutelgat in het stikdonker. Of zoals Bernardo Kastrup het zo treffend zegt: “We zien alleen het dashboard. De werkelijkheid is niet dat wat wij zien, maar dat wat daar achter zit”. Maar even terug naar de maten zoals wij ze zien of veronderstellen. De afstanden zijn onvoorstelbaar, de tijdspannes duizelingwekkend en de structuur lijkt zich te presenteren op een manier die wij niet kunnen begrijpen.
Bovendien speelt er nog iets anders.
Zelfs wanneer we technologie zouden ontwikkelen die ons in staat stelt de lichtsnelheid te bereiken, lopen we tegen een fundamentele grens aan. Hoe meer snelheid, hoe meer energie vereist, hoe meer massa……… tot we een muur raken waarop de natuur lijkt te zeggen STOP! Dat is wat Einstein’s relativiteit ons leert.
En misschien is die muur niet zo maar een natuurkundig toeval, maar een soort grens die voorkomt dat intelligente wezens ongehinderd door de kosmos zwerven. Een beschermingsmechanisme tegen ongewenst bezoek of tegen ons zelf. Misschien is het een barriere die niet alleen fysiek is --het probleem van exponentieel toenemende massa bij hogere snelheden—maar misschien ook een muur die in het systeem is ingebouwd. Een muur die de materiële wereld scheidt van iets wat we nog niet begrijpen. Het universum schijnt te zeggen: “Hier houdt de materiële reis op”.
En dan is de cirkel rond. Ik ben terug bij de oorspronkelijke gedachte die ik jaren geleden had. Lang voordat ik dit project begon verdiepte ik mij al in het heelal, het universum de singulariteit en de oerknal. Ik stond voor de onvoorstelbare kloof die er is tussen onze dagelijks waarneembare realiteit en al die werelden, zo onvoorstelbaar ver weg en heel lang geleden. Terwijl ik dit nu schrijf realiseer ik mij dat zelfs onze taal bijna niet in staat is deze onbegrijpelijkheden te verwoorden. Ik las over alweer een Exo-planeet, die wij met dank aan James Webb hadden weten te traceren. Die wij met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nooit zullen kunnen bereizen. Dat alles overdenkend dacht ik peinzend mijn koffie roerend, dat we het veel dichter bij huis zouden moeten zoeken. Van de kwantumtheorie had ik toen nog nooit gehoord. Waarom het zo onbereikbaar ver weg zoeken? Wanneer ik steeds verder inzoomende beelden zie van de Hubble telescoop en James Webb is het toch duidelijk? Onze werkelijkheid op het allerkleinste niveau, de werkelijkheid in het suikerklontje dat ik door mijn koffie roer verschilt in niets van dat fysiek onbereikbare heelal. Het is zelfs zo dat de structuur van het heelal met zonnestelsels en planeten in niets verschilt van de atoomkern met daarom heen cirkelende planeten. Maar, daar had ik het mis zoals mij later werd verteld. (We komen er nog op terug). Maar het basis idee klopt en blijft kloppen. Ga achter je computer zitten en zoek bij NASA of een vergelijkbare site de beelden van een wolk of sterrenstelsel voorbij onze omgeving die we inmiddels allemaal kennen. Steeds dieper inzoomen geeft steeds weer meer, veel meer van het zelfde. Gigantische formaties met onnoemelijke aantal stelsels en systemen, steeds weer, steeds verder, steeds meer. Het valt mij op hoe ik bij het schrijven van deze tekst moet waken niet steeds maar weer superlatieven te gebruiken. Het zijn er al genoeg. Laten we dus afspreken dat we wéten dat het allemaal ver, veel, lang, en groot is. Klaar.
Maar dat wil niet zeggen dat we genoegen moeten nemen met de situatie zoals die is. En dat het allemaal onbegrijpelijk en onbereikbaar is. Fysiek onbereikbaar wil niet zeggen dat we nooit in staat zullen zijn het te begrijpen. Wat als onze zoektocht niet in de richting van fysieke verplaatsing moet gaan, maar naar een andere manier van waarnemen? Een diepere laag van realiteit, misschien wel een immateriële wereld?
De relativiteit van schaal
Is een idee dat ons kan helpen dit beter te begrijpen. De structuren en processen die we met telescopen als James Webb op miljarden lichtjaren afstand waarnemen, kunnen in wezen niet anders zijn dan de processen die zich op microscopisch niveau in een enkel suikerklontje afspelen. Dezelfde natuurwetten gelden op ieder niveau van de werkelijkheid. Wat wij als ‘ver’ beschouwen, is misschien slechts een kwestie van perspectief. Wat als afstand niet zo absoluut is als we denken? Wat als de sleutel tot begrijpen niet ligt in sneller reizen, maar in dieper waarnemen? Misschien hebben we fysiek geen toegang tot de verre sterrenstelsels, maar wat als we ons bewustzijn kunnen uitbreiden, kunnen losweken van de beperkingen die onze zintuigen en ons denken ons opleggen? Misschien ligt de werkelijke toegang tot de rest van de kosmos niet in het bouwen van snellere ruimteschepen, maar in het ontsluiten van het grotere geheel waarvan wijzelf al een deel zijn. Wat we zien en wat we begrijpen is beperkt door onze manier van waarnemen, door de filters die onze zintuigen opleggen. Maar wat als bewustzijn zelf een toegangspoort is? Wat als de afstand tussen ons en de sterren niet wordt overbrugd met technologie, maar met een verandering in perspectief? Misschien hoeven we niet te reizen om dichter bij het hart van het universum te komen—misschien moeten we ons alleen herinneren hoe we er al deel van uitmaken.
We zijn aangekomen bij de kern van de boodschap van dit boek. We hebben een reis gemaakt van de geschiedenis van ons denken, van de eerste filosofen die zich afvroegen wat de werkelijkheid precies is tot de wetenschap die de grenzen van het kenbare heeft opgerekt. We zagen hoe onze ideeën over ruimte, tijd en materie evolueerden, hoe ons wereldbeeld steeds opnieuw werd omgegooid door nieuwe inzichten. Van de hemellichamen van Copernicus tot de atomen van Bohr en de kromming van de ruimte van Einstein. Maar terwijl de wetenschap ons steeds dieper in de structuur van de werkelijkheid laat kijken, komen we op een punt waar ons gezond verstand niet meer kan volgen. De deeltjesfysica vertelt ons dat materie eigenlijk uit lege ruimte bestaat. De kwantummechanica laat ons zien dat de grens tussen ‘bestaan’ en ‘niet-bestaan’ helemaal niet zo duidelijk is. En in plaats van een solide, tastbare realiteit, ontdekken we een wereld die zich alleen nog maar in wiskundige vergelijkingen laat vangen.
We kunnen de grenzen van het zichtbare universum afspeuren met telescopen als James Webb, maar wanneer het gaat om de kleinste bouwstenen van de werkelijkheid, moeten we vertrouwen op indirect bewijs. We zien het Higgs-deeltje niet, we ‘geloven’ in zijn bestaan omdat de sporen ervan in een enorme deeltjesversneller zijn opgevangen. Een klik op het beeldscherm, meer is het niet. Onze zintuigen zijn simpelweg niet uitgerust om deze wereld direct waar te nemen.
En dat roept een diepere vraag op: als de wetenschap zelf de grenzen van het kenbare bereikt, als wij alleen nog maar flitsen van een grotere werkelijkheid kunnen vangen via experimenten en berekeningen—wat zegt dat dan over de aard van onze realiteit? Kunnen we met onze vertrouwde manier van denken en waarnemen nog wel verwachten dat we ‘de waarheid’ ooit helemaal kunnen vatten? Of is het tijd om een nieuwe manier van kijken te ontwikkelen?
Relativiteit en Kwantum voor beginners
Wat uitleg over Tijd, Ruimte, Materie en Zwaartekracht (voor goed begrip van wat volgt)
Vraag aan een willekeurige vriend of kennis om de begrippen tijd, ruimte en materie even kort onder woorden te brengen.
Veel kans dat het niet lukt. Niet omdat die vriend of kennis dom zou zijn -- integendeel -- maar omdat we er zó dagelijks mee omgaan dat we eigenlijk nauwelijks stilstaan bij wat ze écht betekenen.
Tijd is iets dat je verliest of te kort komt. Ruimte is waar je je spullen neerzet. En Materie is… ja, gewoon, alles wat je kunt aanraken, toch?
Maar zodra je iets dieper graaft, begint het te schuiven onder je voeten. Wat is tijd eigenlijk, los van je agenda? En ruimte – is dat alleen maar leegte tussen dingen?
En materie, als je er maar diep genoeg in duikt, blijkt uit bijna niks te bestaan. De begrippen die ooit zo vanzelfsprekend leken, veranderen langzaam in raadselachtige puzzelstukken van een werkelijkheid die we nog maar net beginnen te begrijpen.
Want, tijd ruimte en materie zijn de drie pijlers en de fundamentele bouwstenen van onze fysieke realiteit, waarvan we nog zo weinig weten.
Plato vergeleek de ruimte met de placenta en zag de ruimte als een soort moederschoot waarin vormen en materie zich konden manifesteren en waar de realiteit zich afspeelt. Aristoteles dacht daar later heel anders over. Hij dacht dat ruimte pas bestond wanneer een object een plek inneemt. Maar voor ons project begint het vanaf Newton pas echt interessant te worden.
Voor Newton was het allemaal glashelder
Ruimte was het vaste toneel waarop de natuur haar wetten uitvoerde, en tijd stroomde daar onaangedaan doorheen. Zelfs als alle materie zou verdwijnen, bleef dat toneel bestaan.
Tijd en ruimte waren voor Newton absoluut: onafhankelijk, onveranderlijk en objectief. Een eeuwige achtergrond waartegen het universum zijn gang ging.
De Newtonruimte was een logeeradres waar we tijdelijk mochten verblijven, een decor waar de natuur zijn gang ging in een eeuwig spel met materie, gedirigeerd door een resolute wind die onverstoorbaar richting toekomst koerst. De wind die wij de tijd noemen. Een wereld van oorzaak en gevolg, waar de natuur heerst en waar iedere gebeurtenis voortkomt uit een voorafgaand feit of voorval. Een wereld die we causaal en deterministisch noemen.
De wereld van Newton is de wereld zoals wij die intuïtief aanvoelen. Alles is te grijpen. Alles is te meten en in te schatten. De werkelijkheid is als een gigantisch mechanisch uurwerk waarin alles naadloos in elkaar grijpt. Alles verloopt voorspelbaar en ordelijk, voortgestuwd door wat eraan voorafging.
De wiekslag van een ooievaar veroorzaakt een tsunami in de Stille Zuidzee
Stel je een enorme biljarttafel voor. Je geeft de rode bal een ferme tik, en als je alle krachten en invloeden kent, kun je precies voorspellen waar de bal over vijf minuten, vijf jaar of zelfs vijf eeuwen zal zijn. Volgens de wetten van de Newton mechanica is elk toekomstig voorval exact te berekenen. Elke beweging, elk contact en elke kracht in het universum volgt een spoor dat, met de juiste gegevens, te berekenen valt. Waarin een tsunami in de Zuidzee zijn oorzaak kan vinden in de wiekslag van een ooievaar. Op die manier konden we, rekening houdend met invloeden als zwaartekracht en afwijkingen in baan en snelheid, precies uitrekenen waar de Lunar Module zou landen daar in de Mare Tranquilitatis in de zomer van 1969.
Het was het tijdperk van de materialistische visie waarin de mens veronderstelde op niet al te lange termijn de elementen te kunnen doorgronden.
Maar….toen Albert Einstein de arena binnenkwam, begonnen de panelen te schuiven.
Stel je voor dat je op een familiefeestje zit en dat je de wijsheid die je in dit boekje opdoet eens in dat verband wilt etaleren. Je neemt een slok koffie, kijkt je oom aan -- die altijd alles beter weet -- en zegt:
‘Wist je dat tijd trager gaat als je sneller beweegt? Of wanneer je comfortabel in een Boeing 747 naar Australië vliegt? En dat je horloge maar ook je hart langzamer tikt wanneer je je dichter bij een grote massa bevindt? Wist je dat je horloge in de bergen sneller tikt dan aan zee? Of dat jij sneller oud wordt hier in je appartement zes hoog dan ik in mijn tuinhuis?’
Grote kans dat oom je aankijkt alsof je te diep in het glaasje hebt gekeken. Wellicht is het ook niet verkeerd het er verder bij te laten.
Je doet er beter aan hem een exemplaar van dit boekje te beloven en het gesprek tactvol om te buigen naar het laatste E.K. voetbal of de race van Verstappen op Zandvoort afgelopen zondag.
Twee keer Relativiteit en een verloren tijd
Einstein haalde het vertrouwde Newton-decor met vaste ruimte en onverstoorbare tijd volledig onderuit. Tijd bleek niet absoluut, ruimte niet vast, en zwaartekracht geen mysterieuze kracht op afstand, maar een vervorming van de ruimtetijd zelf. Vanaf dat moment was niets meer vanzelfsprekend. Tijd kon rekken en krimpen. Ruimte kon buigen. En wat voor Newton nog zo stevig en helder leek, werd ineens dynamisch en afhankelijk van waar je bent en hoe je beweegt. Moeilijk? We gaan het allemaal uitleggen. Riemen vast!
Essentieel voor goed begrip van Einsteins theorieën zijn drie zaken die we op ieder moment dat we bedenken dat ons begrip tekort schiet er even bij moeten halen.
-
Ruimte en tijd bestaan niet apart maar vormen één homogene structuur die wij verder ‘ruimtetijd’ of ‘het ruimteweefsel’ noemen.
-
De snelheid van het licht in vacuüm is constant — ongeveer 300.000 kilometer per seconde — en geldt voor alle waarnemers, ongeacht hun beweging.
-
Tijd bestaat niet absoluut maar alleen in relatie tot iets anders.
Laten we eerst even stilstaan bij die opmerking bij je oom op dat feestje:
Wist je dat tijd trager gaat als je beweegt?
Als je daar even over nadenkt, zou je dan ook kunnen concluderen dat tijd sneller gaat wanneer je stilstaat. Dat lijkt logisch, toch? Volgens onze dagelijkse intuïtie klinkt dat aannemelijk: bewegen is gezond, wie veel beweegt leeft langer. Dus zou je verwachten dat de tijd sneller gaat voor wie stilzit — en trager voor wie beweegt. Maar nee, zo werkt het niet bij Einstein!
Laten we het testen met een denkbeeldige raket
Stel je voor: je beste vriend stapt in een futuristische raket die met gigantische snelheid door de ruimte raast — bijna met de snelheid van het licht. Jij blijft gewoon rustig op aarde en zwaait hem uit. Jullie hebben afgesproken dat hij precies één uur in zijn raketklokje meet, en dan weer terugkeert naar aarde.
Jij kijkt op je horloge. Er gaat niet één uur voorbij, maar bijvoorbeeld een hele dag. Huh?
Hoe kan dat? In zijn raket is de tijd letterlijk langzamer gaan tikken dan op aarde. Niet omdat zijn horloge kapot is, maar omdat de tijd zelf trager liep voor hem, doordat hij zo snel bewoog.
Dit klinkt krankzinnig, maar het is honderden keren experimenteel bevestigd — met klokken in straaljagers, satellieten en zelfs GPS-systemen. Die moeten allemaal gecorrigeerd worden voor dit relativistische effect, anders zouden je Google Maps-routes totaal de mist ingaan.
Dus ja: wie zich razendsnel beweegt, beleeft letterlijk minder tijd.
Maar… waarom, hoe ?? Hoe werkt dat dan. Ik hoor je hersens kraken.
Nou, je zag dat we er bij Einstein van uitgaan dat het ruimteschip zijn vlucht maakt in het weefsel van tijd en ruimte. Dat weefsel – de zogenaamde ruimtetijd en sommigen zeggen ruimteschuim – is niet zomaar een decorstuk waar alles zich in afspeelt. Nee, het speelt zélf een actieve rol.
Hier komt de truc:
Beweging door de ruimte gaat ten koste van beweging door de tijd.
Wacht, wat? Ja, precies. Stel je voor dat je door de ruimtetijd reist zoals een auto op een weg. Iedereen rijdt met dezelfde totale snelheid door die ruimtetijd (namelijk: de lichtsnelheid – maar geen paniek, dat betekent niet dat we allemaal letterlijk zo snel gaan). Wat verandert, is hoe je die snelheid ‘verdeelt’ tussen ruimte en tijd.
* Als je stilstaat in de ruimte (zoals jij wachtend op je vriend die even een vluchtje deed in die raket), dan beweeg je maximaal door de tijd. De tijd tikt lekker door.
*Maar als je bijna met de lichtsnelheid door de ruimte raast, dan blijft er bijna geen 'snelheid' over voor beweging door de tijd. De tijd tikt dan veel trager voor jou.
Je kunt het vergelijken met een fietstocht waarbij je de volle honderd procent van je energie hebt:
– Als je recht vooruit fietst, ga je snel in die richting.
– Maar als je ineens ook opzij begint te sturen, dan gaat er energie naar die zijwaartse beweging, en kom je trager vooruit.
In de ruimtetijd werkt het net zo, maar dan met ruimte en tijd in plaats van links en rechts.
Dus hoe sneller je door de ruimte gaat, hoe langzamer je vooruitkomt in de tijd.
Het klinkt vreemd, maar dit idee is bevestigd met talloze experimenten. Zoals met klokken aan boord van vliegtuigen en ruimtestations, die na terugkomst nét iets achterlopen op hun tegenhangers op aarde. En precies met de hoeveelheid die Einstein voorspelde.
We noemen dit fenomeen de ‘bewegingsvertraging’ en het werkt niet alleen met snelheid, maar ook met zwaartekracht.
Jah. Want ook de zwaartekracht kan dit soort gekke fratsen uithalen.
Toen Einstein een aantal jaren later zijn karwei nog eens overzag was hij toch niet helemaal tevreden. De theorie werkte perfect en de wiskunde klopte. Hij was inmiddels een grote meneer op het toneel van de internationale wetenschap. Maar de ‘Speciale Relativiteitstheorie’ werkte alleen bij constante snelheid zonder zwaartekracht en versnelling en liep niet in de pas met de theorie van die zwaartekracht. Verder was van die zwaartekracht ook niet helemaal duidelijk waar die dan wel vandaan kwam. Hij ging weer aan de slag. Misschien zou het verhaal toch wel helemaal opnieuw herschreven moeten worden. Tien lange jaren duurde het voor hij die krachttoer had volbracht. Tien jaar studie, ploeteren en zweten, publiceren en herschrijven. Een ongeëvenaarde intellectuele prestatie die uiteindelijk in 1915 resulteert in de publicatie van de ‘Algemene Relativiteitstheorie’. De mooiste en volgens velen niet eens de moeilijkste van de twee. Want waar draait het allemaal om?
De zwaartekracht is het weefsel
Je weet nog dat we op dat feestje waren bij je oom, met die gekke vraag:
‘Wist je dat je horloge in de bergen sneller tikt dan aan zee?’
En geloof het of niet: dat klopt. Net als dat een klok op de grond een tikkeltje langzamer loopt dan eentje op tafel.
Voor wie nu nog denkt: kom op zeg!
Geen zorgen, we gaan het uitleggen. Met Einsteins (bij nader inzien) verbluffend eenvoudige theorie.
Want wat doet Einstein eigenlijk? Hij pakt een onvoorstelbaar ingewikkeld probleem… en maakt het simpeler.
We zagen al dat tijd ophield een losstaand fenomeen te zijn. Het versmolt met ruimte tot één verenigd, vierdimensionaal weefsel dat de dans van het universum bepaalt.
Maar dan komt Einstein met zijn volgende geniale stap.
En die zet alles op z’n kop.
Zwaartekracht, zo blijkt, is geen mysterieuze kracht die van buitenaf aan de touwtjes trekt.
Nee — zwaartekracht ís het weefsel.
Het is de structuur zelf. Massa’s — zoals sterren, planeten en zelfs jij en ik — drukken als het ware de stof van ruimte en tijd in. Ze maken kuilen, plooien, deuken.
En alles wat zich voortbeweegt? Dat volgt de kromming van die deuken. Licht, planeten, satellieten… ze rollen gewoon vanzelf mee in de richting die het weefsel hen wijst.
En zo komen we bij dat horloge van je. Waarom tikt het horloge in de bergen sneller dan aan zee?
Dat komt omdat het weefsel van ruimte en tijd, waar we het net over hadden, niet overal even strak gespannen is. Grote massa’s — zoals de aarde — vervormen dat weefsel. En hoe dichter je bij de massa zit (zoals aan zee), hoe dieper je in de ‘kuil’ van de ruimte-tijd gebogen wordt.
In die diepere kuil gaat de tijd langzamer.
Niet omdat je horloge stuk is, maar omdat tijd zelf langzamer stroomt.
Sta je boven op een berg? Dan ben je net iets verder weg van het centrum van de aarde, uit de zwaartekrachtkuil. Het weefsel is daar iets minder gekromd. En jawel: de tijd tikt daar sneller.
Dat verschil is minuscuul. Je zult er geen afspraak door missen. Maar we kunnen het wél meten — en we moeten er zelfs rekening mee houden. GPS-satellieten bijvoorbeeld draaien hoog boven de aarde, waar de tijd sneller loopt dan hier beneden. Zonder correctie zouden hun positiesystemen elke dag tientallen meters fout gaan.
Einstein had het dus goed gezien. De zwaartekracht is geen kracht die trekt — het is het gevolg van vervormde ruimte en tijd. En die vervorming beïnvloedt zelfs iets ogenschijnlijk onaantastbaars als... de tijd zelf.
Of je nu op een bergtop staat, aan zee, of zweeft in een baan om de aarde: je leeft in een dynamisch weefsel dat voortdurend in beweging is. En tijd, die vaste en betrouwbare metgezel uit onze kindertijd? Die blijkt verrassend flexibel te zijn.
En daarom hoor je steeds vaker mensen zeggen “tijd bestaat niet”
Je hoort het links en rechts, en wanneer je het echt goed tot je laat doordringen, kom je tot de slotsom dat je eigenlijk niet precies begrijpt wat er gezegd wordt. Je kunt het niet bevatten.
Je kunt je er niets bij voorstellen. Hoe zou een samenleving, een organisatie, of zelfs het heelal kunnen bestaan zonder tijd?
Wij mensen hebben het fenomeen tijd zo diep in ons bestaan verankerd dat het onmisbaar lijkt. Tijd betekent planning, organisatie en structuur.
Zonder planning komt geen mens of onderneming vooruit. Onze hele manier van leven is gebaseerd op een opeenvolging van gebeurtenissen die we ordenen langs de onophoudelijk voortschrijdende pijl van de tijd, die ons van verleden naar toekomst leidt. Maar dat beeld, dat zo vanzelfsprekend lijkt, blijkt niet overeen te komen met de fundamentele aard van de werkelijkheid.
Die lineaire tijd, die we als losstaande eenheid beschouwen, die bestaat niet.
We weten sinds het begin van de twintigste eeuw dat de werkelijkheid heel anders in elkaar zit.
We zagen dat Einstein uitging van de gedachte dat ruimte en tijd niet los van elkaar kunnen worden gezien. Hij toonde aan dat tijd en ruimte met elkaar verweven zijn en dat ze één zijn in wat wij nu de ‘ruimtetijd’ noemen. Dat betekent dat we de wereld niet langer kunnen beschrijven als een driedimensionale omgeving waarin gebeurtenissen zich in de loop van de tijd afspelen.
In plaats daarvan moeten we ons een vierdimensionale werkelijkheid voorstellen, waarin tijd geen aparte entiteit is, maar een integraal onderdeel van de structuur van het universum.
Deze vierdimensionale ruimtetijd is geen toneel waarop de gebeurtenissen van het universum zich afspelen, maar vormt zelf het weefsel waarin alles is ingebed.
Gebeurtenissen hebben daarin niet per se een vast moment in de tijd zoals wij die ervaren, maar een positie die afhangt van het perspectief van de waarnemer.
Dat betekent ook dat tijd niet universeel is: het verstrijkt niet overal op dezelfde manier, maar wordt beïnvloed door snelheid en zwaartekracht.
Tijd kan rekken en krimpen, afhankelijk van hoe je je door de ruimte beweegt. Dat is compleet tegengesteld aan ons alledaagse begrip van een klok die overal ter wereld gelijk tikt.
Het is moeilijke materie dus we schromen zo nu en dan niet voor wat herhaling en nog een analogie moet kunnen. Stel je de ruimte en de tijd voor als een waterbed.
Het waterbed zelf is de ruimtetijd, het water daarin is de structuur waarop je comfortabel ligt te snurken — van tien uur ’s avonds tot zeven uur ’s ochtends. Je kunt de klok er bijna op gelijk zetten.
Maar dan! Je draait je plotseling om, misschien om je lief een kusje te geven. En op dat moment verandert het hele bed. Wat eerst water was, wordt ruimte.
Wat eerst vlak lag, golft nu omhoog. De verhoudingen verschuiven.
Dat gedraai verstoort alle keurige Newton-rekensommen waaraan we gewend waren. Net zoals jouw kusje de nachtrust van je partner verstoort.
Zo ongeveer kun je je dat een beetje voorstellen.
In dit licht wordt het ook duidelijk waarom de concepten van verleden, heden en toekomst problematisch zijn. Vanuit het perspectief van de ruimtetijd zijn alle momenten—wat wij verleden, heden en toekomst noemen—even reëel. Het is slechts onze ervaring, gevormd door ons bewustzijn en biologische processen, die een onderscheid maakt tussen toen, nu en straks.
In feite bestaat er geen absolute 'nu', behalve als een subjectieve beleving. Een beleving die zich afspeelt in jouw hoofd. Op het moment dat ik dit opschrijf, is mijn 'nu' al weer voorbij.
De toekomst? Die ervaren we als iets dat nog moet komen, maar in de ruimtetijd is die net zo'n integraal deel van de structuur als het verleden.
Alles ís er al, we ervaren het alleen als een opéénvolging van momenten.
Dit idee voelt onnatuurlijk, want onze hersenen zijn geëvolueerd om in een wereld van verandering en oorzaak-gevolg te functioneren. We kunnen niet anders dan tijd ervaren als iets dat voortschrijdt. Maar als we puur naar de natuurwetten kijken, kunnen we niet anders concluderen dan dat tijd als losstaande entiteit niet bestaat.
En dat besef dwingt ons om fundamenteel anders naar de aard van de werkelijkheid te kijken en was mijn stelling dat tijd niet bestaat nog niet zo gek!
Een gekke Deen en deeltjes die kiekeboe spelen
Je kunt je eigenlijk geen groter contrast voorstellen dan dat tussen de wereld van de relativiteit en die van de kwantummechanica.
Einstein nam ons – met zijn ongekende verbeeldingskracht – mee ver voorbij de wereld zoals Newton die voor ons had beschreven. We betraden met hem de arena van de macro-kosmos, het universum als geheel. Maar nu dalen we af, naar het domein van het allerkleinste: de micro-kosmos. Twee werelden, ogenschijnlijk mijlenver van elkaar verwijderd, en toch met verrassende overeenkomsten.
Laten we een beetje Einstein spelen.
Stel je voor dat we inzoomen op het teakhouten tafelblad waarop mijn laptop staat. Inzoomen zoals je dat kent van de beelden van de James Webb-telescoop — maar dan naar binnen, naar beneden, naar het kleinste van het kleinste.
Verder. Steeds verder. Totdat van dat massieve teakblad niets meer over is dan een wazige wolk…
Alles wordt ijler, vager.
Zoals een druppel blauwe inkt die op jouw witte shirt nog helder kleurt, maar oplost in de oneindige watermassa van de oceaan – tot hij helemaal verdwijnt.
Welkom in de kwantumwereld.
Het lijkt zo’n eenvoudige vraag. Je zou denken: iedereen weet wat licht is. Maar begin negentiende eeuw werd daar in wetenschappelijke kringen flink over gediscussieerd — en niet zachtzinnig ook.
Voor sommigen, waaronder niemand minder dan Sir Isaac Newton, was het duidelijk: licht bestond uit deeltjes die zich rechtlijnig voortbewegen.
Maar voor anderen, zoals zijn tijdgenoot — en zeker niet de eerste de beste — Christiaan Huygens, lag het anders. Voor hen was licht zonder twijfel een golfverschijnsel.
Een trilling die zich voortplantte door een onzichtbaar medium dat overal aanwezig moest zijn: de ether. Zelfs in het luchtledige van een vacuüm zou dit mysterieuze medium lichtgolfjes kunnen dragen, zoals lucht de klankgolven van een stem.
18-07-25 Wordt vervolgd