De God van Spinoza
Axel 23 sept. 2023
Beste Ko,
Afgelopen week vroeg ik mij hardop af of materie eigenlijk wel bestaat. Jij stelde daarop de rake tegenvraag: “Maar waarom zouden wij mensen dan wél bestaan?” en eerlijk gezegd kon ik daar geen sluitend antwoord op geven.
Alles draait uiteindelijk om de vraag wat we precies bedoelen met het woord bestaan. Afhankelijk van hoe je dat werkwoord invult, openen zich verschillende paden. In mijn blogs (en straks in mijn boek) kun je volgen hoe ik al een tijd lang overal aan begin te twijfelen: bestaat datgene wat wij “de werkelijkheid” noemen wel echt?
Mijn twijfel begon ooit bij Einstein. Newton zag ruimte als een soort onbeweeglijk decor en tijd als een pijl die daar dwars doorheen schiet. Einstein gooide die zekerheden overboord en liet zien dat ruimte en tijd helemaal niet los van elkaar bestaan, maar één verweven en dynamisch geheel vormen: de ruimtetijd. Geen vaste klok die tikt, geen eeuwig toneel waarop de kosmos zich afspeelt, maar een vloeiend weefsel.
En wat materie betreft: die blijkt voor het grootste deel uit lege ruimte te bestaan. Atomen lijken solide bouwstenen, maar wie inzoomt ziet vooral… niets. In verhouding tot het universum is materie zelf zo goed als afwezig. In een eerder blog heb ik dat beeldend proberen te beschrijven: alsof we op een toneel vol rekwisieten spelen die bij nadere beschouwing grotendeels illusie blijken te zijn.
Nog een stap verder: maten van afstand en tijd bestaan op zichzelf niet. Ze zijn altijd relatief — ze krijgen pas betekenis in vergelijking met iets anders. “Ver weg” of “langdurig” zijn niet meer dan etiketten die wij erop plakken.
Nu wordt het spannend. Want de mens bestaat óók uit materie. Volgens de gangbare opvatting is ons bewustzijn het product van elektrochemische processen in de hersenen, die vervolgens onze subjectieve ervaring voortbrengen. Maar als materie zelf (bijna) niet bestaat, wat moeten we dan met dat idee? Misschien is alles wat werkelijk bestaat niet stoffelijk, maar mentaal van aard. Dan is materie slechts schijn, en is de grondslag van de werkelijkheid geest.
Als je dat pad volgt, komt de volgende stap vanzelf: wij mensen maken deel uit van een universele bewustzijn, een allesomvattend geest waar ons eigen bewustzijn slechts een vonkje van is. Geen materialisme dus. Geen dualisme. Maar iets dat Spinoza al eeuwen geleden probeerde onder woorden te brengen: de god van Spinoza.
Groet aan allen
Johannes.
(stukje correspondentie met een van mijn volgers)
Zo zijn we gaandeweg heel wat begrippen tegengekomen waarvan we ons in alle redelijkheid kunnen afvragen of ze wel bestaan.
Ruimte, tijd, materie, afstand en maat — allemaal stevig op losse schroeven gezet door de wetenschap. En nu, alsof er een nieuwe wind opsteekt, komen de filosofen in beeld.
Het was Baruch Spinoza die in de zeventiende eeuw de moed had niet alleen hemel en hel te ontkennen, maar ook het klassieke beeld van God zelf. Toch zette hij daar iets anders voor in de plaats: een god die niet boven de wereld staat, maar er één mee is. God als natuur, natuur als god. En misschien, zo stel ik mij voor, ook als geest.
Ik zal je heel in het kort wat vertellen over die Spinoza.
Baruch — later Benedictus — Spinoza werd in 1632 geboren in Amsterdam, in een familie van Sefardische joden die uit Portugal waren gevlucht voor vervolging. Hij groeide op binnen de joodse gemeenschap, kreeg een degelijke religieuze opleiding en viel al jong op door zijn scherpe verstand.
Zijn werk als filosoof, politiek denker en bijbelcriticus trok al snel de aandacht: niet in de laatste plaats omdat hij radicaal afweek van de gangbare overtuigingen. Samen met René Descartes en Gottfried Leibniz wordt hij vaak genoemd als een van de grondleggers van het rationele denken. Niet de zintuigen, maar de rede was volgens hem de ware bron van kennis.
Met die houding liep hij al snel tegen de grenzen van zijn gemeenschap aan. Steeds sterker verzette hij zich tegen de strikte joodse voorschriften en tegen het idee dat het joodse volk “uitverkoren” zou zijn. Zijn thema’s — het godsbesef, de ontkenning van hemel en hel, en zijn voortdurende pleidooi voor vrijheid en tolerantie — botsten frontaal met de orthodoxie. In 1656 volgde de ultieme maatregel: de banvloek. Spinoza werd uitgestoten en stond er vanaf dat moment alleen voor.
Maar juist in die vrijheid kon hij zijn gedachten tot volle bloei brengen. Hij verwierp het idee van een persoonlijke God die buiten de wereld staat en de touwtjes (héél veel touwtjes!) in handen houdt. Voor Spinoza manifesteert God zich op een totaal andere manier. God ís de natuur. Alles wat bestaat is God — en alles wat wij waarnemen op het toneel van onze geest is een uitdrukking van die ene, oneindige substantie. Wijzelf zijn daarvan slechts een piepklein deeltje, een vonk van het universele bewustzijn dat wij “onszelf” noemen.
Vanuit dat besef hoef je de dood niet meer als bedreiging te zien. De dood is geen eindpunt, maar een overgang — een verhuizing naar een ander adres, van waaruit we misschien nog meekijken en meedoen op een manier die ons nu te boven gaat.
Dat was de boodschap die Spinoza bracht. En vanuit die boodschap ontvouwde hij een visie die eeuwen later nog steeds mensen inspireert die religie en dogma’s willen overstijgen en die vrijheid en tolerantie hoog in het vaandel dragen.
Zoals we zagen bracht zijn onafhankelijke manier van denken bracht hem al snel in conflict met de orthodoxe leer. In 1656 werd hij uit de synagoge verbannen met een zware banvloek (cherem), een radicale maatregel die zijn breuk met de gemeenschap bezegelde. Vanaf dat moment ging hij een eigen weg, zonder religieuze of maatschappelijke bescherming.
Spinoza leidde een bescheiden en eenvoudig leven. Om in zijn onderhoud te voorzien sleep hij lenzen voor microscopen en telescopen, een precisiewerk dat veel geduld vereiste, maar hem ook vrijheid gaf voor studie en filosofie. Hij leefde teruggetrokken, had een kleine kring van vrienden en correspondeerde met enkele van de grote denkers van zijn tijd.
Zijn belangrijkste werk, de Ethica, schreef hij in de vorm van een meetkundige bewijsvoering, maar het werd pas na zijn dood in 1677 gepubliceerd. Daarin ontvouwde hij zijn revolutionaire visie: God is niet een persoonlijke heerser buiten de wereld, maar samen te vatten in de formule Deus sive Natura — God oftewel Natuur.
Spinoza stierf jong, op 44-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan een longziekte die verergerd werd door het inademen van glasstof tijdens zijn werk als lenzenslijper. Toch liet hij een nalatenschap achter die eeuwen later nog steeds tot debat en inspiratie leidt: de filosoof die God uit de hemel haalde en hem in de wereld zelf terugvond.