Religie en wetenschap

Deel 1

Inkomen, politiek en geloof—onderwerpen die je met familie en vrienden vaak maar beter kunt vermijden. Toch lukt het me af en toe om met iemand uit die groep een diepgaander gesprek aan te knopen. Zo ook die avond, toen we na een voortreffelijke Coq au Vin bij Guust en Lieske het dessert oversloegen en onszelf trakteerden op een glas Jack Daniel’s, de fles binnen handbereik.

“Dat valt nog te bezien,” zei Guust, terwijl hij een plooi in het tafelkleed gladstreek. Ik had hem, wederom zonder veel succes, proberen te overtuigen van Darwins theorie: hoe natuurlijke selectie en evolutie ons en alles om ons heen hebben gevormd.

“Denk eens goed na over wat je eigenlijk beweert, Joop,” zei hij. “Een theorie van chaos en toeval, waarbij de complete rotzooi willekeurig door elkaar wordt geslingerd en daaruit dan deze onvoorstelbaar complexe, eindeloos gevarieerde en feilloos samenhangende wereld zou ontstaan? No way!”

Hij nam een slok whisky en keek me aan met zijn helder blauwgrijze ogen—ogen die, dat wist ik, verder keken dan de achtertuin. Ik telde even tot drie.

“Laat me het anders zeggen,” ging hij op fluistertoon verder. “Ik heb dit verhaal niet van mezelf, maar het is een prachtvoorbeeld. Heb je je ooit afgevraagd hoeveel worpen je nodig hebt om met tien dobbelstenen in één keer tien zessen te gooien? Met de rekenkracht van je telefoon is het een fluitje van een cent om dat uit te rekenen. Als je de formule invoert, weet je niet wat je ziet! Meer dan zestig miljoen keer! Zestig miljoen pogingen om in één worp iets simpels als tien identieke uitkomsten te krijgen. En dat is nog niets vergeleken met de eerste stap in het rangschikken van de bouwstenen van materie—een grasspriet, een boom, een kever, een neushoorn. Laat staan de complexiteit van één enkele cel in je lichaam.”

Hij glimlachte, wetend dat onze denkwerelden opnieuw op ramkoers lagen. Maar dat was geen probleem, dat was al vaker gebeurd.

“Darwins verhaal klopt van geen kant, Joop. Het idee dat leven en bewustzijn zomaar uit het niets ontstaan, is belachelijk en volstrekt ondenkbaar. Zelfs over miljarden jaren. Alles wijst erop dat er een intelligentie achter onze schepping zit—een schepper die precies weet wat hij doet en ons stuurt.”

Ik had zo mijn twijfels over die bebaarde grijsaard op een zolderkamer, die mompelend in zichzelf de zaakjes in elkaar knutselt. Dezelfde grijsaard die wraakzuchtig, bloeddorstig en oorlogszuchtig tekeergaat, die vrouwonvriendelijk en homofoob is, en zich verder nauwelijks om zijn creatie bekommert. Een opperwezen dat alle touwtjes in handen heeft, maar zonder enig tastbaar bewijs van zijn bestaan. En dan zouden wij moeten aannemen dat hij een plan heeft en dat alles uiteindelijk goedkomt?

“Maar waar is hij dan?” vroeg ik. “Ik zie geen god. Nooit.”

“Hij kijkt mee, iedere dag.”

“Waarom trouwens altijd een ‘hij’?” sputterde ik tegen.

“Maak het nou niet nóg ingewikkelder, Joop. Daar heb jij een handje van. De hij-of-zij-discussie bewaren we voor later. Het gaat nu om chaos of creatie. Ik beloofde je nog een mooie vergelijking.”

“Vergelijk het met een orkaan die over een schroothoop raast,” zei hij. “Wanneer de storm gaat liggen, blijkt er op een terrein verderop ineens een gloednieuwe Jumbo 747 te staan. Klaar voor vertrek, compleet met bemanning en passagiers. De kans dat dat gebeurt, is miljarden keren groter dan dat jouw evolutieverhaal klopt.”

Ik moest toegeven: het was een schitterende anekdote. Achteraf begreep ik dat Guust het niet helemaal van zichzelf had, maar dat hij onlangs Fred Hoyle’s Universe had gelezen—een boek waarin de auteur zijn visie uiteenzet over de ontstaansgeschiedenis van het universum en onze werkelijkheid……………………………………………….

‘Waarom hier nu ineens een dialoog, en nog wel één over religie en geloof. Dit is toch geen roman?’ Ik hoor het je hardop denken. Je hebt gelijk. Maar dit intieme gesprek dat ik had  jaren vóórdat ik aan dit boek begon met mijn allerbeste vriend zette mij wel op het spoor van deze zoektocht.

Om structuur te geven aan het perspectief van waaruit ik de materie benader is het daarom hier nuttig mijn positie in kaart te brengen. Opgroeien in een niet religieuze omgeving betekent nog niet per definitie het voorportaal van een goddeloos bestaan. Vanuit praktische overwegingen gemaakte keuzes van onderwijs hebben er bij mij in ieder geval niet toe geleid dat de aanloop tot volwassenheid gespeend was van enig godsbesef. Mijn kerkelijk niet actieve ouders kozen, zowel  voor mijn basis als voor mijn middelbaar onderwijs, voor een school met de bijbel. Daar was niks mis mee. Je leerde er zeker geen verkeerde dingen en van dat bijbel lezen en bidden vooraf aan iedere schooldag zou je zeker geen onherstelbare krassen in je ziel oplopen. Het was dichtbij, goed onderwijs en verder kortom een heel efficiënte oplossing. Maar het leven gaat verder. Je leert en je leest en al snel komt er toch een moment waarop je je begint af te vragen of alles om je heen wel in de pas loopt met wat er zich in jouw hoofd afspeelt. In dat hoofd was natuurlijk toch een zeer comfortabele royale zetel gereserveerd voor het idee ‘God’. Hoe kan het ook anders. Overigens ga ik er van uit, dat niet alleen diegenen die in de opvoeding geconfronteerd werden met de dogma’s van religie, het godsbegrip als bagage bij zich dragen. Iedereen die wat nadenkt veronderstelt of hoopt denk ik met enige regelmaat wel, dat er iets of iemand is buiten onze dagelijkse wereld die zich bemoeit bekommert of inlaat met ons doen en laten. Dat was bij mij niet anders. Een verzuchting om gewenste hulp van onze Lieve Heer bij een date, een examen of bij de cruciale match van onze club, komt toch bijna ieder bekend voor? Vooral ook in situaties van strijd tussen ‘zij’ en ‘wij’, waarbij je er dan gemakshalve altijd maar van uitging dat God aan jouw kant zou staan. Achteraf gezien ben ik er vrij zeker van dat het evangelisch onderwijs ons wel kennis onthield die niet direct overeenkwam met het gedachtengoed dat men in die kringen wenste uit te dragen. Ik wil niet beweren dat het gemeengoed was bepaalde zaken te verzwijgen of onder het tapijt te werken maar Darwin, Marx en Kant waren toch niet echt niet prominent aanwezig in de leerstof die ons werd aangeboden. Mijn bouwjaar is ’52. Dus behoor ik bij een selecte groep mensen dat deelgenoot is van een bijzonder bevoorrechte elite. Een uitgelezen gezelschap dat zonder enige twijfel het meest fascinerende stukje geschiedenis van moeder aarde heeft mogen ontvangen. Niet veel mensen van mijn generatie beseffen dat. Niet veel mensen van mijn generatie waarderen dat. Maar als ik er nu nog eens goed over nadenk is de enige kwalificatie die mij hierbij te binnen schiet: Het winnen van de jackpot!
Het leven nam zijn loop, en naarmate de jaren verstreken, verschoof het idee van God steeds verder naar de achtergrond. Niet uit een bewuste afwijzing, maar eerder als iets dat langzaam verdampte in de drukte van alledag. Werk, gezin, ambities—de concrete werkelijkheid vroeg om aandacht, en zoals bij zovelen verdween het oude godsbeeld ongemerkt naar de randen van mijn bewustzijn. Je zou kunnen zeggen dat ik, zonder er ooit expliciet bij stil te staan, een materialistisch leven leidde, waarbij God hooguit nog werd aangeroepen in momenten van onzekerheid of noodzaak, maar uiteindelijk vergeten raakte als een gebruiksvoorwerp dat simpelweg niet meer nodig was.

Pas na mijn pensionering begon ik opnieuw te zoeken. Niet naar de God uit mijn jeugd, maar naar een dieper begrip van de wereld en mijn plaats daarin. De vragen die ik ooit zonder aarzeling naast me neerlegde, kwamen terug—nu gewapend met de inzichten uit wetenschap, filosofie en de vreemde, maar fascinerende werelden die de moderne natuurkunde voor ons opent. Het was geen terugkeer naar religie, maar een omweg naar iets anders. Misschien iets wat het holisme benadert, of een gedachtegang die in de buurt komt van Spinoza’s visie op God als het allesomvattende, het zijnde zelf.

Dit boek is dan ook geen afwijzing van religie, evenmin een verdediging ervan. Het is een zoektocht, een verkenning van een ander pad. Een pad waarop wetenschap en filosofie niet tegenover elkaar staan, maar samen een richting wijzen. Want als er één ding is dat ik in deze reis heb geleerd, dan is het dit: de werkelijkheid is vreemder, grootser en mysterieuzer dan we ooit voor mogelijk hielden. En misschien is dát wel het echte wonder.