God bestaat niet*
Ik geloof niet in een persoonlijke god. Gedachten aan een man (religie is vaak nogal patriarchaal) met een lange grijze baard die vaak willekeurig en nogal boosaardig over ons lot beschikt doen mij vermoeden dat de bedenkers van deze regelneef er van uit gingen dat onze soort zich gemakkelijker zou plooien naar de grillen van leiders die beweerden in nauw contact te staan met een alwetende duizendpoot. Veel waarschijnlijker lijkt het dat het onvoorstelbare bestaat uit de twee enige zaken die er wél echt zijn. Energie en Materie. Maar zelfs dat lijkt twijfelachtig.
Eerder al vroegen wij ons af of materie wel echt bestaat.
Maar wat is bestaan? In het vorige blog heb ik je proberen wijs te maken dat materie helemaal niet bestaat. Nu ligt het er daarbij natuurlijk maar net aan wat je precies bedoelt wanneer je stelt dat iets wel of niet bestaat.
Wiki vertelt ons het volgende:
Met de term bestaan of existentie wordt het 'er zijn' of existeren van een bepaalde entiteit aangeduid. Existentieel is het bijbehorende bijvoeglijk naamwoord. In de natuurlijke taal wordt de term "bestaan" vaak gebruikt als synoniem voor "het er zijn" van élke entiteit, ook van abstracta.
Of: Absoluut en daadwerkelijk voorkomend in het universum.
Zo werd er aan het bestaan van mythische reuzen pijlinktvissen met gigantische proporties van vijftien meter en meer, waarvan al sinds de oudheid melding was, getwijfeld tot ze diep in de negentiende eeuw in de wateren rond Nieuw Zeeland daadwerkelijk werden aangetroffen. Afwachten dus. Of beter, verder zoeken tot het volgens onze wetenschappelijke methodes onomstotelijk vast staat. En zelfs dat lijkt binnen ons tijdsbesef zeer onwaarschijnlijk.
Maar, met het geloof in het bestaan van een goddelijke macht ligt dat toch allemaal een beetje anders. Heel grofweg is onze omgeving qua (spirituele) overtuiging verdeeld in gelovigen en ongelovigen. Een tweedeling die zeker niet 50/50 is omdat een steeds aanzienlijker groep zich schaart onder de agnosten. Zij weten het niet. Ze twijfelen. En ze weten niet wie gelijk heeft. En juist die twijfel, die door de fascinerende wetenschappelijke ontdekkingen vanaf begin de twintigste eeuw in alle groepen van de samenleving alleen maar is toegenomen, spoort ons aan verder te zoeken naar de bronnen van onze werkelijkheid.
Maar de grote vraag blijft:
“Wat is god?”
Eerst zullen we even kort de verschillende overtuigingen de revue laten passeren.
De gelovigen ook wel theïsten genoemd (wéér zijn zij het eerst aan de beurt!) zijn er rotsvast van overtuigd dat onze werkelijkheid voortkomt uit, en beheerst wordt door een goddelijke persoonlijke almacht die het universum schiep. Een intelligentie die heerst en stuurt op een kompas waarvan niemand weet wat noord of zuid is en dat nogal eens behoorlijk hinderlijke afwijkingen vertoont.
Diametraal daar tegenover staan de niet gelovigen of atheïsten. Doorgaans aanhangers van materialisme en evolutie, die naast materie iedere vorm van geestelijk spirituele invloed of bestaan uitsluiten.
Hier precies tussenin ontstond in de tijd van de Verlichting het deïsme. God wordt hier een beetje lafjes opgevoerd als schepper en ontwerper, maar schijnt zich later te hebben teruggetrokken zonder zich verder nog om zijn creatie te bekommeren. Met de boodschap “Zoek het verder zelf maar uit.” Dat Voltaire en Jean Jacques Rousseau zich hier in konden vinden ligt denk ik veel meer aan hun worsteling en vrees zich van de religie te distantiëren dan van hun stellige overtuiging dat zij nu het langverwachte “Eureka” moment hadden mogen beleven.
Het polytheïsme grossiert in goden. Bij Grieken, Romeinen, Germanen en Noormannen was er voor iedere kracht of realiteit wel een god die richting wees of oordeelde over het gevolgde pad, die op afstand bekeek of het voetvolk zich wel aan de regels hield. Ook het HindoeÏsme heeft een polytheïstische structuur hoewel veel Hindoes die vele goden als één ultieme godheid zien.
Het spinozisme (pantheïsme) ontleent het gedachtengoed aan een van de meest invloedrijke filosofen uit de Nederlandse geschiedenis Baruch Benedictus de Spinoza. In zijn rotsvaste overtuiging dat de leer en de verhalen van de Joods Christelijke religie niet klopten presenteerde hij een radicaal andere visie met god en de natuur als één oorspronkelijk geheel. Alles is één. Alles is god. God niet als schepper, maar als fundamentele eenheid met de natuur en alles er omheen. Albert Einstein vond in Spinoza’s leer de bevestiging van zijn determinisme waarin de natuurkrachten de voortgang van het universum bepalen.
Maar we laten we ons hier niet verleiden tot een banale discussie over wie gelijk heeft. Eenvoudigweg omdat voor geen enkele stellingname hard bewijs is. De stapels boeken verhandelingen en essays die daarover bestaan geven geen absolute zekerheid en zullen ons dat naar alle waarschijnlijkheid niet snel geven. Aan beide zijden van het spectrum heb je lieden die het zeker weten. Zoals Carl Jung die toen hem gevraagd werd of hij in god geloofde antwoordde: “ik geloof niet, ik weet het zeker!” Diegenen die niet geloven zoals Richard Dawkins, de exponent van het atheïsme, in zijn boek “God als misvatting”, geven vaak een antwoord in de trant van: “Ik kan het niet zeker weten, maar ik geloof dat god zeer onwaarschijnlijk is en ik leef mijn leven met de aanname dat hij er niet is”. Er zit dus een wezenlijk verschil tussen atheïsten zoals Dawkins die erkent dat hij het niet zeker weten kan en de mensen die er verder niet bij stilstaan of hun geloof in een god te bewijzen valt. Zij geloven het punt uit. Einde discussie.
Tussen deze twee uitersten zit een hele grote groep twijfelaars die voor ons interessant zijn. Ook die groep is weer opgedeeld. (Ik lijk Zeno wel) in twijfelende gelovers en twijfelende niet-gelovers. Het zijn de twijfelende gelovers waarover ik mij in de loop der tijd steeds meer gaan ben verbazen. Hoewel ik ooit (te) oppervlakkig beschouwend, gevoelens van welwillende jalousie koesterde voor hun onwrikbaar vertrouwen in het weerzien met de Heer en hun geliefden na het afscheid van de planeet, heb ik daarover mijn mening voorzichtig moeten herzien. Voor veruit het overgrote deel van deze groep is dat afscheid namelijk niet zo vanzelfsprekend onbekommerd als zij dat willen doen voorkomen. Of misschien, zoals niet-gelovers of andersdenkenden zouden veronderstellen.
Veel gelovers hebben angst voor de dood. Zijn ontstellend verdrietig wanneer zij voorzien op korte termijn van iemand uit hun omgeving afscheid te moeten nemen en stellen zich bij ziekte bloot aan de meest gruwelijke chemische experimenten om het verblijf op moeder aarde nog een aantal maanden te kunnen rekken. Nu zul je misschien opmerken dat dat alles toch ook geldt voor die andere groep. Daar zit een kern van waarheid in. Maar bij gelovers komt dat toch een beetje vreemd over vind ik. Bovendien (en dat even terzijde) realiseren zij zich niet dat het weerzien met geliefden ook het ernstige risico inhoudt om al die vlerken die hen tijdens het verblijf alhier het leven zuur maakten, weer tegen het lijf te lopen.
Die andere groep, de twijfelende niet-gelovers, is ook interessant. Het ligt voor de hand dat in één of andere vorm, ook het atheïsme altijd wel heeft bestaan. Onze samenleving ontleent kracht aan dispuut en dialoog. Het leidt daarom geen twijfel dat in tijden dat de religies zich ontwikkelden er denkers waren die hun ideeën zagen weerlegd door andersdenkenden. Een godsbesef is een logische stap in een zich ontwikkelend brein dat zich bewust wordt van zijn sterfelijkheid. Dat religies met een godsbesef zich ontwikkelden zal synchroon gelopen hebben met het ontstaan van groepen die daar anders over dachten. Door dominantie van de kerk tot diep in de middeleeuwen was er op geloofsgebied echter nauwelijks ruimte voor dispuut en dialoog. Bijgevolg was zo op het eerste gezicht het overgrote deel van de mensen in de ons bekende wereld in de ban van dogma’s en geboden die hen door de kerk werden opgelegd. Het leek er op dat ze allemaal het zelfde dachten en geloofden wat de grote meerderheid leek te denken.
Het Humanisme, de Renaissance en later de Verlichting waren de drie gigantische treden op de trap naar het anders denken. De treden naar bevrijding van de beklemmende omarming van eeuwenlange geloofstirannie.
De lezer zal deze tirade licht opvatten als een resolute keus voor het atheïstisch gedachtengoed. Maar niets is minder waar! Wij zoeken in dit boek naar het doel van ons bestaan. We zoeken naar de reden dat wij hier op deze planeet rondlopen, de oorsprong van de geest die wij in ons hebben als deel van de natuur en het grote geheel. Het is helemaal niet zo belangrijk welke kant je kiest. Het is niet van belang welke richting je kiest om te begrijpen wat wij doen, wat wij hier doen en dat er überhaupt iets is. Dat deed filosofen eeuwen terug al die verzuchtten: “wat is IS en wat niet is IS niet.”
Zelfs de meest overtuigde atheïst zal uiteindelijk toch tot de conclusie komen dat hoe wij, en al het andere leven met ons, de situatie om ons heen ervaren het er alle schijn van heeft dat er iets is. Daar kun je niet omheen. Wanneer je daar aan voorbij gaat raak je het pad kwijt in de grote leegte.
Daarom lijkt het, zonder alle hierboven veronderstelde scenario’s uit te sluiten, verstandig met een zo simpel mogelijk uitgangspunt te starten. Een scenario waarin slechts twee zaken echt bestaan n.l. Energie en Materie. Zoals Einstein het ons leerde. Dat lijkt zo op het eerste gezicht een vrij simpel uitgangspunt op onze weg naar de werkelijkheid. Veronderstellend dat Energie en Materie in een voortdurende uitwisseling in een dynamisch universum er voor zorgen dat wij worden wat wij zijn en ervaren wat wij ervaren zet ons op het juiste spoor. Materie en Energie…. Ook de mens bestaat uit materie. Daarom betekent de dood niet anders dan het terugkeren naar de staat van energie. En dat zou je god kunnen noemen. Je bent niet meer dan een deel van het geheel. Een deel van de geest. Een deel van de natuur. En ja zelfs een deel van god. (wanneer je dat zo wilt blijven noemen).
Het Spinozisme komt hier heel dicht in de buurt!